Mijn eindejaarsbrief…

Bij herhaling ben in deze blogreeks scherp van leer getrokken tegen de handelwijze van onze media. Ik heb verschillende keren het woord ‘journaille’ uit de pen gewrongen. Mijn verwijt aan hun adres? Incompetentie, het doen van moreel getinte uitspraken over materies waar ze geen sikkepit verstand van hebben, de weigering om tenminste te trachten een eerlijk, dit is: representatief, beeld van ons maatschappelijke leven te bieden. Onkunde, arrogante betweterigheid en vooringenomenheid.

Hoewel mijn kritiek naar mijn eigen mening altijd op feiten is gebaseerd en dus niet gefingeerd is of voortkomt uit een of andere vorm van wrok – een inderdaad verwerpelijke houding – doet het goed plots te stoten op een gelijkgerichte geest op een plaats waar men die het minst zou verwachten.

Dat nationalisme niet in de bovenste plank ligt van de meeste van onze journalisten en bestuurders, is bekend. In Nederland slagen de meesten er zelfs nog altijd niet in om nationalisme als een politiek fenomeen op te vatten, zonder het woord meteen door duidelijke blijken van afkeuring te laten begeleiden. Voor EU-nationalisme bestaat daarentegen heel wat meer waardering.

Voor een veel fundamenteler verschijnsel, dat van de etniciteit, heeft men zelfs geen aandacht. Zelfs wie er nog nooit over heeft gehoord haast zich ons mee te delen dat hij met dat duistere fenomeen uit het verleden helemaal niets wil te maken hebben.

Ik moet echter constateren dat – voor zover ik dat kan overzien – vrijwel niemand in onze journalistieke wereld zelfs maar in de verte bevroedt wat etniciteit zou kunnen wezen. Kennelijk geldt het in die milieus als een psychologische wetmatigheid om wat men niet begrijpt dan maar weg te klasseren of er negatief of meewarig over te doen.

 

Daarom is het een ware opluchting om totaal onverwachts op een tekst te stoten, waarin dezelfde euvels als die ikzelf aanhaal, aangekaart worden. Dit gebeurt dan evenwel ditmaal door iemand die je moeilijk anders dan als deskundig kunt omschrijven.

 

Ik laat hierna het eerste deel van de inleiding van het boek Ethnicity in Africa volgen. Het is een zeer vrije vertaling en de verantwoordelijkheid daarvan ligt alleen en uitsluitend bij mij.

 

Terwijl historici en politieke wetenschappers bezig waren met het nationalisme van de staten, voornamelijk omdat dit staatsnationalisme in de twintigste eeuw zware verwoestingen aanrichtte doordat het leidde tot twee wereldoorlogen, kreeg etniciteit nauwelijks enige aandacht. De redenen zijn voor de hand liggend. Doch opvallend is het totale gebrek aan positieve benadering van etniciteit. De terughoudendheid ten aanzien van etniciteit dient te worden gezocht in het feit dat etniciteit altijd sterk lokaal verankerd is; etniciteit spoort niet met een mundiale of multinationale ideologie, zoals die gold tijdens de Koude Oorlog. En als etniciteit dan toch even voor het voetlicht kwam, werd/wordt het onvriendelijk bejegend.

 

Deze toestand wordt geïllustreerd door de opvallend geperverteerde aandacht die etniciteit krijgt. Etniciteit wordt verantwoordelijk gesteld voor talloze politieke en sociale problemen in Afrika. De media doen etniciteit af als archaïsch stammengetwist. Ontwikkelingswerkers zien er een relict uit het verleden in. Marxisten spreken over vals bewustzijn. Nog erger zelfs: Afrikaanse leiders kunnen het niet laten om etniciteit in het openbaar af te breken terwijl zijzelf, achter de schermen, aan etnische bevoordeling doen. Maar ondanks de afkeuring van nieuwsgaarders en de dubbelzinnige, veelal negatieve omgang ermee van vele politici, blijkt etniciteit nog steeds even levendig werkzaam te blijven, terwijl het precies de postkoloniale natiestaat is, die vaak in complete irrelevantie wegzinkt.

 

De Koude oorlog is inmiddels voorbij. Niettemin zijn de westerse media nog steeds bezig met hun eigen petieterig, wuft maar op hun eigen voordeel gericht oorlogje. Ze hebben zich toegelegd op het bewerken van de lezer of kijker met hun gestandaardiseerde, simplistische stereotypen, onderstreept door de beelden van aangrijpende, hartverscheurende menselijke miserie. In hun streven de oververzadigde westerse nieuwsconsument toch nog van voldoende nieuws te voorzien om hun eigen werkgelegenheid in stand te houden, bieden zij bovendien de troost dat er elders in de wereld veel ergere dingen gebeuren dan wat die westerse consumenten in hun eigen leventje meemaken. De stammenoorlogen waarover romantisch geïnspireerde ontdekkingsreizigers ons verhalen vertelden en waartegen missionarissen zegden te strijden, behoren tot donkere tijden en worden nu voorgesteld als etnische conflicten die niet meer thuishoren in dit informatietijdperk.

Wat de gevolgen van dit soort berichtgeving zijn? Ze zijn alleszins talrijk.

We worden overspoeld door angstwekkende beelden van de talloze slachtoffers – dood of levend – om ons geweten scherp te houden. De oplossing: ontwikkelingshulp, met als missie het nastreven van de menselijkheid en het humanisme.

In plaats van de hele toestand en alle geldende factoren te analyseren waardoor die arme stakkers in de miserie zijn beland, verkiezen de media ons te voeden met de simplistische verklaringsschema’s over wat er in grote delen van Afrika aan de hand is. Of het nu de stranden van Mogadishu zijn, de gevaarlijke voetpaden in Monrovia, de geheime erediensten in Rwanda, de onveilige wegen die naar Freetown leiden of de vluchtelingenkampen van Goma: de mediatieke soep is overal even smaakloos.

 

De vanzelfsprekendheid waarmee de media de maatschappelijke successen c.q. mislukkingen in Afrika uitleggen in termen van etnische conflicten is inderdaad simplistisch. Dat Somalia uit elkaar valt, is duidelijk. De schuld ervan wordt meteen op de zogenaamde clans geworpen – een soort stamverband van lagere orde. In Soedan schijnt het conflict maar niet op te houden. De schuldigen? De onderscheiden etnische beeldvorming, onderscheiden geloofsovertuigingen en onderscheiden culturen, die precies in de koloniale tijd bij elkaar werden gehouden. Liberia: de dictator verdween, maar het geweld bleef. Schuld? Slavernij of tenminste de erfenis ervan. Ethiopië: een uitgestrekt keizerrijk, een gevangenis van naties. Ernest Gellner kon het niet preciezer zeggen. Schuldigen zijn Abbessijnse imperiumverwoesters. Rwanda: een menselijke tragedie. Schuld: vele factoren maar alvast ook een gedachtenloze genocide. De etnische ideeën in Biafra of Katanga worden gelijkopgaand geacht voor de leiders van Nigeria of Zaire. Elke dag weer opnieuw ontvouwen verhalen zich voor ons, telkens uitgelegd in dezelfde simpele schema’s.

 

We moeten menselijke tragedies niet dramatiseren. Wat we wel moeten doen: het volledige beeld beschrijven in plaats van mee te gaan met onze media die een complexe menselijke leef- en belevingswereld versimpelen en tot ergerlijke stereotypen herleiden.

Precies de verleiding ons over te geven aan die simplismen moeten we bestrijden door onszelf ten gronde te informeren.

 

Lees deze in cursief gestelde tekst nog eens door, beste lezer. Hij bevat de wijsheid van een man die weet waarover hij spreekt en vormt daarom een schril contrast met het vaak schreeuwlelijke gekrijs van onze door een misbegrepen linksheid ingepakte journalistiek.

 

Wie de schrijver is?

Het is een Afrikaan, nog zwarter dan de zwarte Pieten waartegen enkele getraumatiseerden uit de rangen van de UNO meenden te moeten ageren, wegens… je weet wel! Waar hij precies geboren is heb ik nog niet achterhaald. Wel dat hij een econoom van opleiding is, werkzaam aan de universiteit van Oost-Londen, en dat hij zich bezighoudt met ontwikkeling, klimaat en dat soort toestanden. Zijn grondstelling: wil je de volken en mensen juist begrijpen, moet je naar de héle context kijken waarin die mensen of volken leven. De man is bij ons volkomen onbekend: Seyoum Y. Hameso . Hij gaf aan zijn boek bewust een opmerkelijke ondertitel mee: Towards a Positive Approach.

 

Wie de cursieve tekst gelezen heeft, zal het zeker gemerkt hebben: Hameso komt op voor een positieve waardering van etniciteit. Alleen al het voornemen van een auteur om over etniciteit op een positieve manier te spreken en te schrijven, is een verademing die ons zelden te beurt valt. Het is een heerlijk dissonante stem in de eenstemmigheid van de afkeurende omgang met het etnisch of nationalistisch fenomeen. Weergaloos is het om door een specialist bevestigd te zien wat je zelf al lang verkondigt: de krijsers tegen etniciteit en nationalisme – dat, zoals we weten, een vermaatschappelijking is van etniciteit – schoppen wild in het rond, veelal niet gehinderd door enige kennis van zaken.

 

Nochtans is er in de internationale literatuur een overvloed aan geschriften over die etniciteit. Voor wie dat graag leest som ik hier enkele auteurs op, waarvan ik weet dat ze met deze materie bezig zijn en waarvan de lectuur ons op een correct spoor kan brengen: Adrian Guelke, Nasar Meer, John Comaroff, John Hutchinson, Anthony D. Smith, Walker Connor, David Miller, Steve Fenton, Thomas Hylland Eriksen, Pierre Vandenberghe, Umut Ozkirimli, Miroslav Hroch, Maria Montserrat-Guibernau, Benedict Anderson. Met de geschriften van deze mensen ben ikzelf wat meer bekend. De lijst is evenwel verre van volledig. Ik som verder op: W. Havilland, Michaël Brown, Rogers Brubaker, Franke Wilmer, Diane Koslow, Sinisa Malesevic, John Rex, Peter Kavisto, Paul Croll, Ian Law, Jan Nederveen, Richard Jenkins, Carmen Tought, Christian Karner, Stephen Castles… en zovele anderen, die ik hier niet noem. Zelfs Sigmund Freud zou in dit rijtje niet misstaan.

Allemaal hebben zij hun vaak zeer grote denkkracht besteed om één van de meest fundamentele belevingen die de menselijke soort kenmerken beter te begrijpen.

Maar in onze journalistiek vindt je van al die namen nergens wat terug.

Leest men in die milieus dan niet? Of interesseert het hen niet, bijvoorbeeld omdat ze denken toch alles al te weten?

Niemand kan journalisten verplichten om zich over een bepaald onderwerp wat dieper te informeren. Maar wie aan die informatieplicht verzaakt mag niet verwachten dat zijn boodschappen met grote aandacht worden ontvangen. Vooral als we weten dat Wikipedia het vaak nog beter doet.

Mensen die menen het morele vingertje te kunnen opheffen als anderen, die zich wél informeren, over etniciteit en nationalisme spreken: dat hoeven we niet te aanvaarden.

Ik weet niet of mijn aanvoelen klopt, maar soms denk ik dat vele afgehaakte krantenlezers in de gaten hebben dat het journalistieke voeder dat hen wordt aangeboden zijn geld niet waard is.

Voor mij alleszins is dat de reden geweest om me op geen enkele krant meer te abonneren of om de knop van de VRT om te draaien om hun arrogante gezanik over extreemrechts niet te moeten aanhoren. Of het holle gejuich van de politiek-correcten over de zogeheten nederlaag van FN in Frankrijk – hol, omdat een partij die scores van 40% laat optekenen en zowat overal sterk vooruitgaat geen verliezer, maar een duidelijke, overtuigende winnaar is. Wie schreef ooit weer over Nieuwspraak?

Zou ik me erg vergissen als ik zeg dat ik echt niet de enige ben?

 

Nu ik toch in eindejaarsstemming ben past het om ons over het gedrag van de werkelijke machthebbers te buigen: de EU. Het één is immers verbonden met het ander.

 

Ik heb nog nooit zo’n cynische bende aan het roer weten staan als in het geval van de EU. Mark Eyskens kan oreren zoveel hij wil over het EU-parlement als “het machtigste parlement op aarde”, de werkelijkheid is dat de communistische dictaturen allemààl een parlement bezaten.

Het volstaat niet om een parlement te installeren.

Democratie, zo heb ik van Sylvain Debleeckere geleerd, zit tussen onze oren. In de wil van de modale burger om persoonlijk mee verantwoordelijkheid op te nemen voor het geheel. En die democratie is effectief, als dat opnemen van verantwoordelijkheid er ook echt toe doet.

Welnu: De EU is een technocratie, een ambtenarenstaat ondersteund door een schijnparlement, op dezelfde manier als de parlementen in de zogeheten volksdemocratieën schijnparlementen waren. De EU heerst over de hoofden van volkeren en mensen heen. De uitdrukking is van Mark Grammens.

 

Het is mijn overtuiging overigens dat de EU niet volgens democratische principes kàn functioneren. Als je ziet hoe binnen het kleine België het aanvoelen van de volksgroepen uiteen loopt waardoor het nemen van gemeenschappelijke beslissingen lijkt op een permanente diplomatieke conferentie (dixit Karel de Gucht) , dan doet deze divergentie zich in Europa, dat nog nooit van verre op een eenheid leek, honderdvoudig voor. Als in een dergelijk verscheiden Europa de democratie moet spelen, wordt het nemen van beslissingen op EU-schaal gewoon onmogelijk.

De enige oplossing die men daarvoor kon bedenken bestaat eruit de macht in de handen van een troep nationaliteitsloze ambtenaren te leggen, een stel figuren die van oordeel zijn dat ‘managen’ los van inhoud kan geschieden. In dit managerstijdperk klinkt dat modern. Het ‘parlement’ moet dan de beslissingen van de dames en heren ‘managers’ kritiekloos goedkeuren. Anders werkt deze methode niet.

Deze gang van zaken is inderdaad in overeenstemming met de tijdsgeest, maar is van geen kanten democratisch. Waarom anders altijd weer dat geweeklaag over het gebrek aan betrokkenheid van de ‘EU-burgers’ – wat dat ook moge wezen – bij diezelfde EU? Bewijst dat niet zonneklaar dat de betrokken verantwoordelijkheidszin die de grondslag van een werkende democratie vormt, op EU-schaal pure fictie is?

Wat erger is: hoe meer het volk mort, hoe groter de noodzaak om nog meer macht in de handen van de relatief kleine managerskliek te centraliseren. Anders dreigt alles verlamd te raken of, meer nog: uit elkaar te vallen. Omdat dat laatste het grote doembeeld is van alles wat rond het EU-verhaal zwermt – Peter van Rompuy wist ons in zijn grenzeloze voorzienigheid mee te delen dat als de EU niet zou hebben bestaan, er in Europa al oorlog zou zijn geweest-, kan het voorlopig dus alleen nog maar erger worden.

Natuurlijk verkondigt Van Rompuy onzin: Geert Wilders en Marine Le Pen willen helemaal geen oorlog maar willen de macht bij de volken en de mensen leggen. Overigens wordt zogeheten extreemrechts in Vlaanderen nou net verweten dat het goede maatjes is met andere zogenaamd extreemrechtsen elders in Europa. Er is dus wel samenwerking op Europese schaal en zelfs vriendschap en dat zit het politiek correcte clubje erg dwars, want het laat zien hoe leugenachtig hun verhaal écht is. Doch tot nader bericht klinkt het valse liedje van het consortium ‘EU-politiek correct’ nog altijd het luidst. En dus wordt het inderdaad almaar erger.

En zo komen we, bij dit einde van 2015, uit op een pijnlijk en steeds prangender wordend dilemma, dat schril licht werpt zowel op de asielzoekerscrisis als op de opkomst van de volgens de politiek correcten ‘extreemrechtse’ partijen: blijven we aanvaarden dat ons lot met de collaboratie van politiek-correct door een stel nationaliteitsloze EU-ambtenaren & -managers bepaald wordt of nemen we de verantwoordelijkheid voor onze toekomst zelf in handen? In dat laatste geval moet de Europese samenwerking weliswaar niet geheel ontmanteld worden – dat zou een vergissing zijn – maar moet de ware macht wel volgens subsidiariteitsprincipes aan de volken toekomen. En in dat laatste geval moeten we de raad van Seyoum Hameso indachtig zijn en met meer consideratie naar het natuurlijke verschijnsel kijken dat etniciteit heet.

De EU als confederatie dus, zoals de Vlaamse Volksbeweging dertig jaar geleden al voorstelde. Een formule die in Zwitserland met zijn vier talen en 26 semi-autonome kantons 700 jaar lang haar nut bewees.

 

En zo wordt de cirkel gesloten. Want om die toekomst zelf in handen te nemen, moet de journalistiek haar werk goed doen. Anders is een democratie niet mogelijk.

Quod non.

De ware democratie zal dus nog niet voor 2016 zijn.

 

 

Jaak Peeters

December 2015.