De paradox van het zien.

In het inleidend hoofdstuk tot zijn Levensbeschouwing, democratisch belicht ( Pelckmans, 2015) schrijft de Hasseltse filosoof Sylvain De Bleeckere over wat hij de paradox van het zien noemt.

De Bleeckere onderzoekt het oude verhaal van de Griekse dramaturg Sofokles over Oedipus, de koning van Thebe.

Het verhaal is bekend. Vanwege de verschrikkelijke voorspellingen bij de geboorte van Oedipus, de zoon van het koningspaar van Thebe, wordt Oedipus als baby weggebracht om gedood te worden. Dat laatste gebeurt echter niet maar hij wordt door adoptieouders onder een andere naam opgevoed. Gekweld door de vraag naar zijn ware afkomst gaat de jonge Oedipus op zoek. Hij ontmoet een oudere man die hij in een gevecht doodt. Voor de poorten van Thebe aangekomen schakelt hij de sfinx uit, die de stad in haar dodelijke greep hield. De Thebanen zijn gek van vreugde, stellen hem aan als de nieuwe koning – de vorige was namelijk overleden – en in die hoedanigheid huwt hij de koningin–weduwe.

Niet lang daarna wordt de stad door grote rampen geteisterd. Oedipus is ten einde raad en in een pijnlijke confrontatie met de blinde ziener Teiresias ontdekt Oedipus dat hij in schande leeft – de oude man die hij onderweg vermoordde bleek zijn biologische vader en inmiddels is hij met zijn eigen biologische moeder gehuwd -, waarna hij zijn vrouw/moeder doodt, zichzelf de ogen uitsteekt en Thebe verlaat.

De Bleeckere laat de lezer zien hoe de blinde Teiresias de waarheid ‘ziet’, terwijl de ziende Oedipus ‘blind’ blijkt, en grote moeite heeft om te ‘zien’ wat Teiresias al veel eerder had ‘gezien’.

Natuurlijk doelt Sofokles hier op de eerste plaats op een metaforisch zien. Doordat wij zo gewoon zijn te zien wat we altijd al rondom ons hebben gezien, zijn wij op den duur ook gaan ‘wonen’ ( De Bleeckere wijst fijntjes op de betekenisovereenkomst van ‘gewoonte’ en ‘wonen’ ) in de ons zo bekend toeschijnende omgeving.

De paradox van het zien bestaat er nu uit dat de gewoonte maakt dat wie ziet tegelijk voor een deel blind is en wie blind is, ziende is. We hebben geen oog voor het andere, zeggen we in het Nederlands – alweer in dezelfde metaforiek. Deze paradox wordt in het verhaal van Oedipus belichaamd door de ziende koningszoon en de blinde ziener.

De Bleeckere knoopt hieraan interessante beschouwingen vast. Ik wil die aanvullen door ze te confronteren met een citaat uit Ongelukkige Identiteit van de Franse schrijver Alain Finkielkraut.

Gewoonte levert een positieve kracht. Doordat hij de dingen rondom zich ziet verwerft de mens een vertrouwde plaats in de wereld waar hij zich thuis kan voelen: waar hij geboren wordt, zijn ouders, zijn ouderlijk huis, zijn bijzondere verleden en de gebruiken die hij op de weg naar zijn volwassenheid geleerd heeft. Het zien, in zijn metaforische en letterlijke betekenis, schept een ruimte die rust en zekerheid biedt en vertrouwen wekt en daardoor de kans geeft om te kunnen groeien en werkzaam te zijn.

De Bleeckere spreekt hier over de organische grondlaag van het bestaan waar iedere mens telkens weer het kracht uit put om zich als een echt mens te ontplooien.

Evenwel heeft het zien – en de gewoonte – ook een keerzijde, zoals het verhaal van Oedipus en Teiresias ons leert: men wordt blind voor de dingen waar men ‘geen oog voor heeft’. Dat is precies het probleem van Oedipus. Het is een algemeen menselijk probleem, want daardoor komt de mogelijkheid tot wat De Bleeckere contemplatie noemt onder druk.

Ik wijs erop dat het woord ‘contemplatie’ , dat afgeleid is van het Latijnse contemplatio ( ‘aanblik’), in het Nederlands zijn equivalent vindt in het schouwen. Merk in de beide gevallen de sterke verwijzing naar het zien.

In het schouwen of de contemplatie toont zich nu de menselijkheid bij uitstek. Je ziet er het ontstaan van het schouwende subject in. Het schouwen vormt dan ook de bodem van een democratische ingesteldheid. Die (democratische ingesteldheid en wil, j.p.) is ontsprongen aan hun toeschouwerschap en inspireerden hen tot het opnemen van hun verantwoordelijkheid daar waar ze leefden en werkten. ( De Bleeckere, blz. 281) Het schouwen van de wereld werkt als een oproep.

Welnu: het is duidelijk dat De Bleeckere ons aanspoort de weg van het evenwicht te bewandelen: je moet zien, maar tegelijk beseffen dat er vele dingen zijn die je (nog) niet ziet maar best ook zou zien. Daarom moet er altijd opening blijven naar het Andere.

Contemplerend zien is bijgevolg tegengesteld aan ‘vernietigen’, waardoor wat gezien kan worden, verdwijnt.

Op dat punt aangekomen wil ik de woorden van de Franse filosoof Alain Badiou, geciteerd door Alain Finkielkraut ( blz. 79) onder ogen (!) brengen: “Laten we van de vreemdelingen tenminste één ding leren: vreemd genoeg voor onszelf , ons toekomstperspectief ver genoeg van onszelf plaatsen om niet meer vastgeketend te zijn aan die lange westerse blanke geschiedenis die ten einde loopt en die ons niets anders meer te bieden heeft dan onvruchtbaarheid en dood. Laten we, tegen het veiligheidslievende, nihilistische doemdenken in, de vreemdheid van de ochtend begroeten.”.

En daarna vervolgt Finkielkraut: “Om de dageraad te laten aanbreken, moeten we de bevolkingsimmigratie dus niet langer als een bedreiging, een uitdaging of een probleem zien, maar als een kans om iets goed te maken, en alle immigratiebeperkende wetten afschaffen. Frankrijk, Europa het Westen hebben zwaar gezondigd door de Ander tot rede te willen brengen: nu krijgen ze de gelegenheid om door de Ander te worden gezuiverd van zichzelf en van hun schuldige verleden.”

Ik kan me voorstellen dat de partizanen van IS dit soort proza van harte zullen toejuichen.

Doch dat is niet mijn punt.

Mijn punt is dat het pleidooi van De Bleeckere om tegelijk aandacht te hebben voor het zien en voor wat we (nog) niet zien, dus helemààl niet inhoudt dat we het eigene moeten laten vernietigen (“die lange westerse blanke geschiedenis die ten einde loopt en die ons niets anders meer te bieden heeft dan onvruchtbaarheid en dood”). Evenmin hebben we het recht het eigene – het ‘gewone’, de plaats die we vanuit ons eigen zien bewonen – te verwaarlozen, want De Bleeckeres pleidooi klinkt als een uitnodiging tot respect voor de positieve kracht van het eigene, nodig voor de groei van een democratisch bewustzijn. We moeten dat gewone integendeel, zoals de toeschouwers van Sofokles, ‘bijwonen’ – erin opgaan, omdat we erbij betrokken zijn en het ons aanspoort.

Dat de vreemdeling ons confronteert met wat we gewoonlijk niet zien en ons dus de ogen kan openen, zal geen redelijk mens betwisten. In die zin vinden we in de vreemdeling de figuur van Teiresias terug.

Doch zoals gezegd is dat hier niet mijn punt.

Contempleren is dus niet het eigene vernietigen. Niet alleen omdat we onszelf daardoor van de rust en het vertrouwen beroven dat we nodig hebben om te leven, maar omdat de contemplatie – lees ook: de democratische discussie en het debat – zelf geen zin heeft, als niet alle elementen hun kans krijgen. Als je een deel van de wereld niet toelaat, krijg je geen grond voor een democratisch bestel.

Op die grond roep ik dan ook op om ons met kracht te verzetten tegen een nogal curieuze strekking die ook in Vlaanderen luid haar stem laat horen. Ze werd op een populaire doch wel duidelijke manier door een Antwerps politicus verwoord als ‘weg met ons!’.

Ik meen namelijk te moeten constateren dat de autochtone Vlaming te vaak als vanzelf als een racist (…) wordt weggezet. In plaats van uit te gaan van de feiten en daardoor de ware contemplatie mogelijk te maken, wordt de Vlaming meteen in staat van beschuldiging gesteld. Als een deel van het te schouwen veld meteen als ‘fout’ wordt aangemerkt, is er geen sprake meer van een debat, maar komen we terecht in de sfeer van een politieke schuldcultuur, waar Pascal Bruckner over schreef en kan men elke betrokkenheid vergeten. Alleen het conflict blijft dan over. In dezelfde geest verwerp ik zo’n ondingen als de ‘herinneringseducatie’ van Frank Vandenbroucke: men moet de héle geschiedenis kennen om er de juiste conclusies uit te trekken. Dat is moeilijk genoeg. En ik aanvaard geen ‘collectieve schuld’. Aan wat ik niet heb kunnen verhinderen heb ik geen schuld, wat iets anders is dan het opnemen van een verantwoordelijkheid voor een geheel waartoe ook diegenen behoren, die slachtoffer waren van de foute handelingen van mijn voorgangers. En daarom moet ik ook niet weten van het mediatieke gebazel over ‘extreemrechts’ enz., want dan ga je je te buiten aan uitsluiting.

Het is verbazend te moeten constateren dat 2400 jaar Griekse tragedie niet volstaan om ons te doen inzien dat het kijken naar Het Andere niet betekent dat tegelijk Het Eigene moet verdonkeremaand of zelfs afgeschreven worden en dat zovelen gegrepen blijven door de paradox van het zien.

Jaak Peeters

Mei 2015