stap voor stap wordt de democratie ontmanteld

Ruim twintig jaar geleden publiceerde schrijver dezes zijn Cultuur van het Simplisme. Hij brak daarin een lans voor het behoud van sterke naties tegenover een Europa waarvan hij toen al aanvoelde dat het uit was op de absolute macht over het hele continent. De reactie van eurofielen zoals Hendrik Brugmans was enigszins spottend en ging van ‘overdreven’ tot ‘warrig’.

Vandaag verschijnen met opvallende regelmaat boeken die precies vertellen wat in de Cultuur van het Simplisme, twintig jaar geleden, werd gezegd. Op de tafel hier ligt een nieuw boek: “Europa wankelt”, met op de flap de beruchte uitspraak van Juncker: “ Wij beslissen iets. We brengen dat dan in het midden om te zien wat er gebeurt. Volgt er geen misbaar, breekt er geen opstand uit – want de meesten begrijpen toch niet wat er werd beslist – dan gaan we weer wat verder. Stap voor stap, tot er geen terugkeer meer mogelijk is.” En op dit ogenblik wordt in een bekend Vlaams weekblad een boek van een Noord-Nederlandse docent besproken: De aanval op de natiestaat.

Het verbazende is dat dit alles kan gebeuren, zonder dat er inderdaad opstand uitbreekt. Niet omdat staten tot provincies worden gedegradeerd –zoals de onvermijdelijke Mark Eyskens in zijn Bron en Horizon schreef. Maar omdat in de werkelijkheid de democratie stap voor stap wordt ontmanteld, om plaats te maken voor een verlicht technocratisch regime dat, met de ondertitel van het eerstgenoemde boek, Europa ontvoert – zeg maar: het aan ons ontneemt.

Sommigen schijnen niet in de gaten te hebben wat de democratie écht betekent.

Democratie betekent dat de modale burger een overheid heeft, waarop hij kan terugvallen en die hem zodoende bescherming biedt. Als een jongedame aan de VUB studeert en na afloop van een college niet naar haar ‘kot’ kan terugkeren, zonder onderweg door bendes Noordafrikanen lastig te worden gevallen, dan moet onze overheid onze kinderen in bescherming nemen tegen vreemdelingen die ons het leven komen zuur maken.

De cursivering in de voorgaande zin is essentieel. Hij legt zelfs de vinger op de wonde: Wij, dit is: de verzamelde burgerij, beschikken niet langer over een overheid, die de middelen kan of wil inzetten die nodig zijn om ons leven draaglijk te maken. De overheid is integendeel een tegenstander geworden, een instantie die ons bespioneert – telefoons aftapt – , onze portemonnee plundert zonder met dat zuurverdiende geld waardevolle dingen te doen of dat te gebruiken voor de bescherming van de belangen van de burger. De overheid is ons niet dienstbaar, maar vertoont zich als een “zij”, waarvoor we op onze hoede moeten zijn. Geen wonder dat zwartwerk in onze contreien zo welig tiert. Het is onbewijsbaar, maar ongetwijfeld is de stelling te verdedigen dat het zwartwerk sterk zou afnemen – niet verdwijnen – als de modale burger die overheid, waaraan hij belasting betaalt, zou ervaren als ‘van ons en voor ons’. Onlangs werd het onderzocht: in Nederland vechten soldaten niet voor Europa, voor het Westen of zelfs niet voor Nederland. Ze vechten voor elkaar, voor de kameraden en voor de familie thuis. Mensen zijn tot grote inspanningen bereid en willen gevaren trotseren, als datgene wat te verdedigen is ervaren wordt als het eigene.

Dat geldt ook voor een overheid. Ook die zouden we moeten kunnen ervaren als eigen: “onze eigen overheid, die we tenminste kunnen vertrouwen”. Die is er voor ons, en daar moeten we iets voor doen.

Terloops: dit is nationalisme pur sang.

Ziedaar de ware betekenis van de democratie. Niet een stel vage, algemene, hooggestemde principes. Neen: het gaat om het leven zelf. De democratie is ingesteld om de verzekering te hebben dat de overheid, die in onze naam bestuurt, dat zal doen in een geest van dienstbaarheid aan diegenen die haar hebben aangesteld. Ter attentie van hen die de pretentie koesteren zich christen-democraat te noemen: dit is christelijk denken.

Men kan zowat iedereen uitdagen om aan te wijzen waar de overheid, waarmee wij thans opgezadeld zitten, zich in dit opzicht ergens bevindt: zeker niet aan die kant waar de burger de geruststelling kan vinden waarop hij hoopt om zijn leven in peis en vree te kunnen leven.

Met de Europese Unie wordt dit probleem nog tot in het honderdvoudige uitvergroot, getuige de uitspraak van Juncker. De EU is er niet voor ons. Wij zijn er voor de EU. Dat is een toestand die net het omgekeerde te zien geeft van wat de democratie op het oog heeft.

Dit alles gegeven zijnde, zoekt het democratische gevoel de uitwegen die nog openblijven: de Raad van State, allerlei burgerinitiatieven, en – niet te vergeten – het verzet in het stemhokje.

Dat de traditionele partijen hun aanhang altijd maar zien afkalven, heeft niets met populisme te maken, maar alles met de onvrede over het feit dat die partijen aanleunen bij een machtsmachinerie, waarvan de burger aanvoelt dat die niet gericht is op zijn belang en bijgevolg haaks staat op de democratie zelve.

Als de heer Beke en co bijgevolg in de Belgische senaat iemand als Prof. Pieters van plat populisme beschuldigen, zouden ze eerst in eigen boezem moeten kijken. Overigens is niet elke afwijzing van wat de dames en heren traditionele bestierders wensen zomaar meteen plat populisme: de prestaties van onze traditionele bestierders zijn ook niet altijd om over naar huis te schrijven. Zij moeten bijvoorbeeld maar eens uitleggen waarom in een land, dat qua welvaart per hoofd tot de absolute wereldtop behoort, de hoogste belastingen en de laagste pensioenen gelden.

Het miserabele bij dit alles is het totale falen van de pers. Die houdt zich bezig met het uitvergroten van pedofiele kwesties en diergelijke. Die zijn erg. Daarover bestaat geen twijfel.

Maar het lijkt allemaal zoveel op het zondebokmechanisme van René Girard: als we de zondebok onder ons de woestijn injagen, neemt die de schuld voor ons collectief falen met zich mee en kunnen wij voorts overgaan tot de orde van de dag.

Intussen wordt, onder onze ogen, de democratie elke dag wat verder de nek omgedraaid.

Stap voor stap.

 

Jaak Peeters

Juni 2012

 

 

Van niets verlegen

Dinsdag 12 juni, rond twintig na zeven, VRT-radio. Lisbeth Imbo interviewt Guy Vanhengel, Brussels ‘minister’.

Het blijkt dat de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde het de Franstaligen moeilijker zal maken om in Vlaams-Brabant verkozenen te halen. Omgekeerd vergroot ook de moeilijkheidsgraad voor de Vlamingen om in Brussel om een verkozene te halen. Vandaar dat Wouter Beke een Vlaamse eenheidslijst had voorgesteld, die echter prompt door Groen en door de VLD – bij monde van Vanhengel – werd afgeschoten.

Tijdens het gesprek met Imbo werd het duidelijk waarom alvast de liberalen dit voorstel afkeurden: àls er een verkozene zou zijn, in welke fractie zou die dan nadien moeten zetelen? Met een aan kwaardaardigheid grenzend cynisme voegde Vanhengel eraan toe dat diegenen die zo hard geroepen hebben voor de splitsing van dat kiesarrondissement, er nu ook de gevolgen van maar moeten bijnemen.

Zelden werden zoveel leugenachtige, valse en cynische uitspraken op enkele minuten tijds uitgebraakt.

Even een kort lijstje.

Om te beginnen heeft voor Vanhengel en zijn geestesgenoten de partijpolitiek kennelijk nog altijd het hoogste belang. Imbo begreep het onmiddellijk: liever geen Vlaming verkozen, dan een op een eenheidslijst.

Meer zelfs: bij herhaling verklaarde Vanhengel dat het volgens hem beter was op de lijst van de burgemeester te figureren, omdat men daarmee toch nog op het beleid zou kunnen wegen. Waarop Imbo terecht reageerde met te zeggen dat Vanhengel dus bereid was op te treden als Flamand de service in een voor het overige door Franstaligen gedomineerde, van oorsprong Nederlandse stad.

Welke kwalificatie past bij een dergelijke houding?

Men kan het kortzichtigheid noemen, of ziekelijke partijpolitiek. Het is in ieder geval ongehoord dat dit soort ‘argumenten’ moet dienen om de algemeen-Vlaamse belangen in de rug te schieten. Het is zelfs nog erger. Het lijkt er sterk op dat een grinnikende Vanhengel nu de funeste gevolgen van een slecht akkoord – waaraan zijn partij nota bene heeft meegewerkt – op het conto schrijft van diegenen die nu net bewezen hadden dat ze hun politieke optreden afstemden op dat algemeen Vlaams belang. Men moet maar durven.

De verontwaardiging om zoveel schijnheiligheid neemt nog toe, als men in overweging neemt dat het alternatief van Vanhengel eigenlijk niets anders is dan de voortzetting van de sinds 1830 bestaande tweederangspositie van de Vlamingen in Brussel.

Vanhengel verklaart al dertig jaar goed samen te werken met zijn Franstalige burgermeester. “Nooit één conflict gehad”. Nou: en dat voor een oppositielid? Vreemd is dat, op zich. Maar mogen we ook weten welke taal men daar spreekt?

Vanhengel begrijpt niets van de Vlaamse verzuchtingen. Vlamingen willen erkend worden en met respect bejegend. De oude, hiërarchische door Franstaligen gedomineerde orde wordt ervaren als kwetsend en beledigend en getuigt niet bepaald van respect. Die orde moet veranderen en wel ten gronde. Dat schijnt binnen België niet te kunnen en dus moet het maar buiten België. Een staat moet de mensen dienen. Niet omgekeerd.

Dat is allemaal niets nieuws. Al in 1970 beschreef Maurits Van Haegendoren de gang van zaken in Brussel : “ De huurceel van het flatje wordt in het Frans aangeboden. Aan het loket waar de overboeking in de bevolkingsregisters geschiedt, wordt men in het Frans aangesproken. De identiteitskaart is in het Frans ingevuld.(…) Ziekenfonds, vakbond en amusementsleven gaan in Franse richting(…).

Vanhengel wil deze toestand dus behouden. Daarmee verraadt hij zichzelf. Hij is een angsthaas, een bange wezel, die zijn kop in de kas trekt als hij denkt dat er gevaar dreigt. Hij is niet de trotse Vlaming die zelfbewust opkomt voor wat hij zelf te bieden heeft, zonder zich te moeten verantwoorden of zelfs te schamen dat hij Vlaming is. Welke van de twee posities moeten we verkiezen?

Van een democraat – Vanhengel behoort toch tot een zichzelf democratisch noemende partij – zou men het tweede verwachten.

Niet dus. Liever de bange, brave Vlamingen. Zwoegen, zweten, zwijgen.

Er is meer.

Toen Van Haegendoren zijn boek schreef, was de algemene eis van de Vlaamse beweging dat er in Brussel een subnationaliteit zou worden ingevoerd. Elke taalgroep zou een volwaardig bestuur hebben en de beide besturen zouden op paritaire basis de stad besturen. Maar dat werd weggehoond door de aanhangers van de traditionele partijen. Nochtans gaat het hier niet eens om een echt origineel idee, aangezien het Ottomaanse rijk al lang de praktijk van het Milletnersysteem kende. Etnische groepen kozen hun eigen gezagsdragers en volgden zelfs hun eigen wetgeving, als iedereen het oppergezag maar erkende en belasting betaalde.

Maar de traditionele partijen waren onvermurwbaar. Niks subnationaliteit. La Belgique une et indivisible. B-plus avant la lettre.

Wat als de eis van de Vlaamse Beweging zou zijn uitgevoerd? Dan zou het probleem dat Vanhengel vandaag aanhaalt niet hebben bestaan, want het aantal Vlaamse verkozenen zou immers niet veranderen omdat BHV gesplitst wordt. Deze splitsing zou bijgevolg veel simpeler zijn geweest en hoogstwaarschijnlijk al vele jaren gerealiseerd

Maar nogmaals: de traditionelen weigerden mee te spelen.

Zodoende is de partij van Vanhengel zelf mee verantwoordelijk voor de kwalen die hij nu aanwrijft aan diegenen die Brussel-Halle-Vilvoorden splitsen. Meer zelfs: het feit dat deze splitsing allesbehalve proper is, is eveneens mede het gevolg van de onwil van de traditionele partijen.

Sommige mensen worden van niets verlegen.

 

 

Jaak Peeters

Juni 2012