Een Freudiaans europarlement

Over de Nederlandse PVV mag iedereen denken wat hij of zij wil, maar de manier waarop het zogenaamde europarlement hen, en bij uitbreiding heel Nederland, als schurftige honden behandeld heeft, tart niet alleen elke verbeelding: het is de wansmakelijke vertoning van arrogante zelfingenomenheid en volstrekt wereldvreemde zelfverheffing.

Of het instellen van een kliklijn door een politieke partij te rechtvaardigen valt, is erg twijfelachtig. Misdadigers opsporen en voor het gerecht brengen is de taak van een goed werkende politie, niet van particuliere organisaties. Op dezelfde gronden trouwens is het onaanvaardbaar dat beboeting van burgers in de handen van particuliere firma’s kan gegeven worden: burgers horen door hun democratische overheid te worden gesanctioneerd. Dat is essentieel in een democratie.

Voorts zou een discussie in het  europarlement over de toepassing van het Schengenverdrag wellicht terecht zijn geweest: als een lidstaat een verdrag ondertekent, moet die dat naleven. Pacta sunt servanda. En dan zou premier Rutte inderdaad zijn tekort geschoten als hij over de PVV-kliklijn zou hebben gezwegen.

Maar hier ligt de zaak helemaal anders.

Ze wordt, alvast voor een deel, treffend verwoord door Auke Zijlstra, één van de PVV-vertegenwoordigers in Straatsburg: “Het is de omgekeerde wereld dat het (debat) ging over dat de Europese burgers zich in elke lidstaat vrij mogen vestigen, in plaats van over de problemen die de Oost-Europeanen  veroorzaken in Nederland en andere landen. Wij zetten vraagtekens bij de realiteitszin van het vrij verkeer van personen uit lidstaten die een hele grote afstand hebben tot het gemiddelde van de EU. Maar iedereen zegt meteen dat de EU-afspraken heilig en goed zijn.” Zo staat het vermeld in Trouw.

Die zit, voor wie objectief wil oordelen.

Zijlstra heeft namelijk volkomen gelijk.

Vooreerst is het helemaal niet zeker dat alle Europese verdragen zonder meer ‘goed’ zijn. Nochtans is dat het algemene geloof. Wat Europees is, is goed. Per definitie. Wat nationaal is, kan, mag en moet misprijzend bejegend worden. Uit het nationale komen namelijk alle miseries van de mensheid voort – alsof Europa niet zelf een natie wil zijn! Had al Denis de Rougemont het niet altijd over “het Europese volk”? Wil men eens op Google kijken onder het lemma “het Europese volk”? Alsof dat geen nationalisme is. Naar de woorden van Maurice Van Haegendoren moet men zoiets staatsnationalisme noemen – of ‘lateraal nationalisme’, voor wie liever een buitenlands auteur citeert. Vlamingen weten wat dat betekent.

Het wordt hoogtijd dat we deze feiten allemaal goed beginnen te doorzien, want ze hebben te maken met het hart zelf van onze democratie. Begrijpt men dan niet dat het scheppen van een Europees volk en bijhorende Europese natie onverbiddelijk zal voeren naar zware nationalistische conflicten met de thans bestaande en soms heel oude nationaliteiten? Hoe zullen de Vlamingen reageren als ze op een dag zullen constateren dat Europa in de plaats van België is getreden en hun eigen identiteit wil herkneden om ze aan te passen aan de Europese staatsnatie?

We staan wel zeer ver af van de grondgedachte van een echt (con)federaal Europa.

Dat is één.

Ten tweede: door ‘het volk’ – aan de toog, maar ook in de huiskamers, tijdens de gesprekken over de golf van inbraken in het dorp alweer – wordt inderdààd gevraagd naar het herinstellen van grenscontroles. Die toeneming van inbraken is een feit – ze is nog heel recent door een politiecommissaris uitdrukkelijk bevestigd. En we weten dat die inbraken niet zozeer door Marokkanen of Turken worden gepleegd – sorry, meneer De Winter – , maar wel degelijk door Oost-Europeanen.

Als dat zo is, dan moeten onze regeringen daar wat tegen ondernemen. Zij zijn immers verantwoordelijk voor onze veiligheid en die van onze bezittingen. Zij vertegenwoordigen toch de collectieve machtsuitoefening, die nodig is om misdadigers te bestraffen. Dat laatste recht werd toch aan de individuele burger ontnomen? Als het Europarlement bijgevolg een ondernomen actie aanvalt, dan moet dat gebeuren vanwege een tekortschieten van de reguliere bevoegde overheid. Dàt zou subsidiariteit zijn. En dàt is het, wat ‘wij’ van Europa verwachten. Maar over dat laatste moet het Europarlement nog zowat alles leren. Misschien kan die vergadering eens te rade gaan bij de wijze René Munnik in zijn Filosofische notities in het nummer van Kunst en wetenschap van maart 2012: “Omdat ieder zijnde op zijn eigen manier is, is het ook op zijn eigen manier waar, goed en schoon, of juist niet”.

Of menen de dames en heren europarlementairen misschien dat ze zich helemaal niets hoeven aan te trekken van de besognes van de modale burger? Wat zitten ze daar dan in Straatsburg en (helaas) Brussel vooral veel geld binnen te rijven?

Ten derde stoort de democraat zich vooral aan de hooghartigheid van dat europarlement, dat zichzelf het recht toeschrijft om zich met alles en nog wat te bemoeien en zich daarbij te verheffen boven alles en iedereen, alsof ze uit de hemel neergedaalde goden zijn. Hans Magnus Enzesberger haalde er in zijn Het zachte monster Brussel of Europa in de klem recentelijk nog fel naar uit. Dàt is wellicht het ergerlijkste van het hele verhaal: de arrogantie van een stel zichzelf hoog achtende dames en heren, die zichzelf beschouwen als de vergadering van de ultieme, boven alles verheven Europese morele normativiteit, voorzien dus van het recht om alles en iedereen met het opgeheven vingertje terecht te wijzen, dat doende vanuit hun hoogverheven en vooral – blijkens de feiten –  ingebeelde eigen onkreukbaarheid.

Een hoogverheven onaantastbaarheid die op het morele plan werd geheven, sinds Europa niet langer in staat is om zijn superioriteit op politiek en militair vlak aan de wereld te tonen. Hoe Freudiaans toch allemaal!

 

Jaak Peeters

Maart 2012

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *