Vlaamse identiteit, anders bekeken

Inleiding

 

Heel terecht merkt Nadia Fadil[2] samen met vele anderen op dat de confrontatie met het vreemde, bijvoorbeeld in het kader van de globalisering, mensen doet nadenken over hun eigen identiteit en over de eigen fundamenten. Wie op iets vreemds botst, wordt tegelijk met zichzelf geconfronteerd. Het eigene verschijnt het duidelijkst als het verschil met het andere wordt beklemtoond. Het vraagstuk is bijgevolg erg actueel.

 

 

Fadil benadert het probleem op een manier die men als Vlaming en Nederlander met meer dan gewone aandacht moet volgen. In tegenstelling tot vele hedendaagse auteurs zit zij niet vast in het inmiddels hopeloos uitgerafelde postmodernistische verhaal over de achterlijkheid van het identiteitsdiscours[3], maar komt ze op voor het moderniseren en aan de feiten aanpassen van dat discours.

Interessante benadering! Eindelijk een jonge onderzoeker, dan nog van allochtone afkomst, die Vlaanderen niet per sé wil afbreken, maar het juist aan de nieuwe tijden wil aanpassen! Zulks moet met meer dan gewone aandacht worden gevolgd.

Het vraagstuk van de identiteit kan men op vele manier benaderen. Men kan de historische beleving van identiteit onderzoeken. De menselijke identiteit werd anders beleefd in de Middeleeuwen dan vandaag of nog anders ten tijde van de Grieken of in het Midden – Oosten van 2000 jaar voor onze jaartelling. Derhalve werd ook het vraagstuk van de collectieve identiteit anders gesteld. Men kan het vraagstuk juridisch bekijken. Meestal echter wordt het sociologisch behandeld. Hierbij wordt de samenstelling van de bevolking naar een aantal relevant geachte kenmerken onderzocht. Men somt dan een reeks kenmerken op, waarvan men zegt dat ze typisch zijn voor Vlamingen en Vlaanderen. Dat gaat dan van hard werken tot platte plantrekkerij.

Het probleem met dit soort sociologische kenmerken is dat hun aanwezigheid door tellingen moet bewezen worden. Daar zitten evenwel een hoop methodologische problemen aan vast. Hoe operationaliseer je “neiging tot werken”? Wanneer kun je met zekerheid zeggen dat iemand een sterkere neiging heeft tot werken dan iemand anders? Wat is de rol van de omstandigheden daarbij? Bijvoorbeeld: het effect van een algemene malaise ten gevolge van politieke omstandigheden? Moet je zoiets niet bij wijze van correctie verrekenen? Hoe meet je “plantrekkerij”? Hoe bevraag je mensen op zo’n manier dat de waarheid echt boven water komt? Want wie geeft nou toe dat hij plantrekker is of liever lui dan moe? Bovendien blijken de cijfers soms anders uit te pakken dan men verwacht had: er is minder of meer verschil tussen de Vlaamse waarden en die uit andere gemeenschappen, de cijferwaarden zijn lager dan verwacht enzovoorts. Afhankelijk van allerhande methodologische keuzen, kunnen de cijfers daarenboven nogal eens variëren.

Bijaldien zijn de discussies nadien dus niet opgelost, aangezien de reeks van kwaliteiten, die men als “de” identiteit wil aanwijzen, nog steeds niet met zekerheid vaststaat. Hetgeen betekent dat men geen stap gevorderd is. Discussies die geen resultaat opleveren, kunnen niet dienen als basis voor een politiek beleid.

Wat meer is: door via dergelijke verzamelingen van sociologische eigenschappen “de” Vlaming, of “de” duivenmelker te karakteriseren, priem je mensen en mensengroepen te stroef vast in een strak patroon, en leg je de grondslag voor een onderscheid tussen “goede Vlamingen” of “echte duivenmelkers en niet echte”.

Op dat identitair discours is terecht kritiek mogelijk.

De grondkwestie is, naar mijn oordeel, gelegen in de manier waarop het begrip identiteit , en daarbij inbegrepen dat van de collectieve identiteit, wordt gedefinieerd. Vooral de collectieve identiteit wordt dat opgevat als een geheel van gesubstantiveerde kenmerken of eigenschappen, waarvan de optelling “de” Vlaamse identiteit te zien geeft. De sociologische benaderingswijze dwingt haast tot deze manier van denken. Vlamingen zouden dan harde werkers zijn, spaarzaam enzovoorts. Mensen als Huyse hebben terecht kritiek op deze uitspraken – zij dat hun kritiek om andere redenen terecht is, dan  zij zelf aanvoeren[4].

In wat volgt wil ik een andere manier presenteren om naar het begrip identiteit te kijken. Ik hoop te kunnen laten zien dat deze andere zienswijze veel meer perspectieven biedt en vooral: een veel soepeler en handzamer omgang met het begrip mogelijk maakt. Het is mogelijk, dunkt me, het begrip identiteit zo te definiëren, dat de Vlaamse eigenheid ook in deze globaliserende wereld kan behouden blijven, jazelfs: erin kan groeien.

 

Vooraf: het ‘bezit’ van een rationele ziel

 

In eerste instantie lijkt het er sterk op dat de thans nog steeds dominante manier om over identiteit na te denken, een product is van de westerse kijk op het wezen van de menselijke natuur. Sinds ’s mensenheugenis leert de christelijke kerk ons dat de mens “een redelijk schepsel” is. Daarmee is bedoeld: de mens bezit een lichaam. Dat lichaam is behept met alle kwalen die met de fysische wereld verbonden zijn: sterfelijkheid, ziekte, ouderdom, dood. Maar dat is niet de hele mens. Er bestaat nog een ander stuk mens, dat niet fysisch is en dus niet met de hoger genoemde kwalen behept. Traditioneel denkt men hier aan zoiets als een ziel. Het werd ook al door Plato verkondigd. Door het bezit van zo’n ziel onderscheidt de mens zich naar zijn wezen van de dieren: er is een soortverschil tussen mens en dier en niet alleen maar een graadverschil. Deze denkwijze is diep doorgedrongen in de westerse cultuur en beïnvloedt zelfs de meeste voorvechters van het materialisme.

Het typisch menselijke zit dus in het bezitten van een ziel, hetgeen door materialisten dan is omgevormd tot “rationaliteit” oftewel “Rede”. De mens bezit rationaliteit – of een ziel – , en voor zover we weten is dat niet het geval bij dieren. En dus bezit de menselijke soort een eigen identiteit, een collectieve identiteit. Het is een kenmerk, eigen aan het wezen van het menszijn.

De kern van heel deze zienswijze schuilt achter het woordje “bezit”. De menselijk soort bezit een lichaam en een ziel. De mens zelf: die lijkt er wel buiten te staan. Hij staat er van buitenaf op te kijken als het ware, en constateert hoe hij denkt in elkaar te zitten, wat wil zeggen: door welke eigenschappen de soort waartoe hij zelf behoort, gekenmerkt wordt. Hij is namelijk vrij. De mens is vrij genoeg om van zichzelf afstand te nemen, zoals God dat doet, want hij is toch gemaakt naar Diens beeld en gelijkenis?

Zodoende meent hij bijvoorbeeld ook te constateren dat de mens een dosis rationaliteit bezit. “Bezitten”: dat leidt tot het opeenstapelen van bezittingen, “dingen die eigen zijn” en waarvan het bezit de bezitter een unieke identiteit verschaft. Op deze manier werpt de waarnemende mens een aantal  eigenschappen die hij aan zichzelf toeschrijft op een hoopje vòòr hem, om dan vervolgens dat hoopje tot voorwerp van zijn nieuwsgierigheid te nemen. “De menselijke soort” ligt daar dus als het ware voor ons, gereed om verder bestudeerd te worden. Ziehier een ruwe schets van de verre oorsprong van onze hedendaagse sociologische denkwijze.

 

Welnu: met die gedachten moeten we dus goed opletten.

Typisch geachte menselijke kenmerken zoals rationaliteit of irrationaliteit ( of a-rationaliteit) zijn namelijk eigenschappen van het gedrag van de concrete mens. De eigenschap “rationeel” wordt aan dat gedrag toegekend als dat gedrag de regels blijkt te volgen van wat men de logica noemt. Als het gedrag dat niet doet, dan noemen we het gedrag niet-rationeel of irrationeel – afhankelijk van iemands keuze. Het gaat telkens om hetzelfde gedrag van dezelfde mens: het gedrag van één mens is immers min of meer coherent – niet volledig, maar wel tot op zekere hoogte. Sommige gedragingen kan men rationeel noemen, de meeste evenwel niet. Maar het is niet zo dat er binnen één menselijke persoon een rationeel deel zou bestaan en een ander niet-rationeel deel, beide netjes van elkaar gescheiden door een grens die een soortverschil markeert en elkaar beurtelings afwisselend.

Met andere woorden: de kwalificatie ‘rationeel’ is niet verbonden aan dat wezen van de soort dat zich mens noemt, maar aan sommige van zijn gedragingen. Niet de menselijke soort is rationeel, maar zijn gedrag – of, in het omgekeerde geval: niet-rationeel.

Het is evenmin zo dat de mens nu eens volledig rationeel handelt en het volgende ogenblik geheel a-rationeel. Elke concrete menselijke gedraging bevat rationele en niet-rationele componenten. Het is zelfs ondoenbaar rationeel gedrag van irrationeel gedrag te onderscheiden: ze zijn intrinsiek met elkaar verweven.

Zo gaat het met elk van de zogeheten typisch menselijke kenmerken.

 

Model voor het identiteitsbegrip

 

Een analoge manier van denken kan voor de analyse van het begrip identiteit toegepast worden. “Identiteit” is dan niet langer een optelsom van uiterlijk waarneembare kenmerken, maar verwijst naar die aspecten van iemands zijns- of gedragswijze, die anderen ertoe brengen hem of haar een eigen, enigszins bestendige identiteit toe te schrijven. Ik ‘ben’ niet spaarzaam, maar mijn gedrag is van die aard, dat het verdient spaarzaam genoemd te worden.

Dat is niet hetzelfde. De bijvoeglijke naamwoorden die vaak gebruikt worden om de mens een identiteit toe te schrijven, horen dus niet bij het wezen dat mens heet, maar bij diens gedrag. Het zijn  kenmerken van zijn gedrag. Wie deze kenmerken aan het wezen of de soort zelf wil toeschrijven, komt immers al gauw in de verleiding om sommige, meestal wenselijke, kenmerken toe te schrijven aan een groep van die wezens, en wel als intrinsiek met de natuur van die wezens verbonden. Het is dezelfde fout die men begaat als je de mens “rationeel” noemt. Dat is identitair denken. Op deze denkwijze bestaat terecht kritiek.

Of het gedrag, dat door dergelijke bijvoeglijke naamwoorden kan gekarakteriseerd worden, ook beantwoordt aan een onderscheidbare materiële of immateriële structuur ergens verscholen in de “ziel” van de mens, is een heel andere discussie en heeft, strikt genomen, niets met het identiteitsvraagstuk te maken. Het is een vraagstuk voor psychologen en biologen. Met andere  en simpele woorden: als we iemand geld langs deuren en vensters zien buitengooien, staat ons dat niet toe kwalificaties uit te spreken over de waardigheid van dat menselijke wezen dat voor ons staat zélf, maar alleen over diens gedrag. Wat “er achter” steekt, kunnen we slechts raden[5].

Door de zaak op deze manier aan te pakken, substantiveert men de zogeheten identiteit van een persoon (of een gemeenschap) niet langer, maar verwijst men naar de concrete zijnswijze, dit is: het geheel van gedragingen en, zoals verderop zal worden uitgelegd, daarmee verbonden belevingen, van die persoon of gemeenschap. Daardoor wordt de identiteit vanzelfsprekend nog moeilijker te operationaliseren en onttrekt het verschijnsel “identiteit” zich nog meer dan voorheen aan statistische meetbaarheid.

 

Het is dus noodzakelijk om het denken over identiteit aan te vatten met andere begrippen dan diegene die men gewoon is te hanteren.

 

In eerste instantie moet uitgegaan worden van de betrekkelijke coherentie van de menselijke persoon. Iemands identiteit, hoe men die ook definieert, vormt altijd een min of meer samenhangend geheel. Mensen gedragen zich in gelijkaardige omstandigheden op een vergelijkbare manier. Wanneer die samenhang er helemaal niet is, belandt men, zoals bekend, in psychiatrische toestanden. Dat wil dus zeggen dat iemands gedrag zodanig coherent is, dat de kwalificaties voor zijn gedrag elkaar niet radicaal tegenspreken.

Ten tweede moet in het discours over identiteit het volledige gedragspatrimonium van de persoon worden meegenomen, zowel de rationele als het irrationele aspecten, de bewuste en onbewuste elementen, de begrijpelijke en de onbegrijpelijke. Al deze aspecten zijn onderling onontwarbaar verbonden en kunnen alleen maar bij wijze van voorlopige werkmethode afzonderlijk worden bekeken. Ook dit feit zal verderop belangrijk blijken.

Ten derde: Bij het hanteren van de kwalificatie rationeel resp. niet-rationeel, geeft men een beschrijving van het gedrag van een persoon. Men doet dat vanuit het gezichtspunt  “mate van toepasselijkheid van de regels van de logica”. Bij het identiteitsdiscours beschrijft men aard van het menselijke gedrag vanuit het standpunt van ‘het in de tijd gelijk blijven’[6]. Men wijst naar die gedragswijzen, die bij deze persoon bij herhaling blijken voor te komen, misschien zelfs meer dan bij andere geobserveerde personen. Men vat die herhaaldelijk voorkomende, in de tijd gelijkblijvende kenmerken van het gedrag dan samen onder de titel: “identiteit”.

 

Mijn identiteit wordt op deze manier de wijze waarop mijn zijnswijze oftewel mijn concrete gedrag beschreven kan worden vanuit het standpunt van mijn gelijk blijven in de tijd.

Deze manier van denken over identiteit levert een andere beeldvorming op. De menselijke identiteit is niet langer primair een geheel van kenmerken die iemand naar zijn wezen van iemand anders onderscheiden, maar wordt op de eerste plaats een (zelf)beschrijving van diens gedrag. Als ik zeg: “jij bent een opvliegend man”, dan beschrijf in op de eerste plaats zijn gedrag, dat ik de kwalificatie “opvliegend” toeken. Ik kàn weliswaar aannemen dat dit opvliegend gedrag zijn oorsprong vindt in de persoonlijkheid, het karakter, het aangeboren temperament van die persoon, maar dat is een afleiding. Ze is in eerste instantie zelfs niet eens belangrijk. Ik leid de aard of de natuur van de zich gedragende persoon af uit zijn gedrag.

 

Zo een beschrijving, van zichzelf of een ander, is nooit emotioneel neutraal, maar altijd gekleurd en standpuntelijk, zoals elke waarneming gekleurd en standpuntelijk is. Als ik iemands identiteit beschrijf, dan vertel ik welk beeld die ander bij mij oproept. Dat beeld komt tot mij via het kanaal van zijn gedrag, dat ik waarneem en interpreteer.

Maar er is een nog andere benadering mogelijk. Je kunt ook zeggen: ik omschrijf hoe ik denk dat die persoon in de wereld staat, want dat is een interpretatie die ik sowieso maak. Als ik mezelf beschrijf, kan ik niet anders dan omschrijven hoe ik denk in de wereld te staan. In de beide gevallen vat ik op die manier de steeds terugkerende gedragswijze van die persoon ( of mezelf) samen.

Ik noem deze samenvatting: de identiteit.

 

Existentie

 

Op dit punt aangekomen wordt het duidelijk dat er niet zinnig over menselijke identiteit kan gesproken worden, zonder de inschakeling van de menselijke persoon in de wereld mee te nemen.

Het gedrag dat iemand laat zien en dat hem kenmerkt, vindt vele oorsprongen. Er zijn vele redenen waarom iemand zich zus en zo gedraagt. Tijdens de opvoeding kan iemands agressief gedrag zijn bevorderd, bijv. door slechte voorbeelden. Doordat zo iemand al als kind bij voortduring tegen anderen aanbotste, heeft het die anderen voornamelijk als tegenstanders, vijanden, onbetrouwbaren enz. leren ervaren. Dat geheel van ervaringen leidt tot een bestendigheid in het gedrag. Maar dat gedrag wordt altijd vergezeld van emoties, ervaringen, belevingen. Doorheen dat complexe kluwen dat zodoende is ontstaan, ontwikkelt zich tegelijk een manier van zich positioneren in de wereld. Iemand die geleerd heeft anderen als tegenstanders op te vatten, heeft ook geleerd de daarbij horende ervaringen en belevingen te ontwikkelen.

Als identiteit het geheel is van gedragingen, die iemand karakteriseren, dan verwijst die identiteit onvermijdelijk ook naar de manier waarop iemand zichzelf (en anderen) ervaart, beleeft en er emotioneel mee omgaat.

Identiteit wordt dus onvoldoende omschreven als we alleen maar een opsomming van uiterlijk zichtbare gedragingen zouden maken. Er is ook een “binnenkant”. We nemen die uitdrukkelijk mee als we over identiteit spreken.

De inschakeling in de wereld uit zich in de werksituatie, het sociale leven in het algemeen, maar ook in de manier waarop iemand omgaat met de grote vragen van het leven: leven en dood, liefde en haat, geluk en ongeluk. Het gaat om de manier waarop wij onszelf beleven als een zich gedragende persoon in de wereld. Anders gezegd: het gaat om onze existentie, ons er-zijn[7]. En zoals bekend, is dat er-zijn grotendeels onbewust. Deze manier van denken over identiteit gaat bijgevolg uit van een complex beeld van het menselijke bestaan: gedrag en beleving, als één onontwarbaar geheel.

 

We hebben het begrip identiteit dus niet goed te pakken, als we dat opvatten als een simpele optelsom van zogeheten eigenschappen. Op die manier herleiden we dit begrip identiteit namelijk tot gekapt stro en elke vorm van verwijzing naar een menselijk ervaren inschakeling in de wereld zoals die mens dat beleeft, ontbreekt. Dan ontbreekt wellicht zelfs de belangrijkste dimensie van het menszijn. Identiteit heeft te maken met de wijze waarop de mens zichzelf als een geheel, als één enkele persoon, ervaart in de wereld, en dit doorheen de tijd. En vanzelfsprekend telt ook hoe anderen ons ervaren als persoon in de wereld, eveneens doorheen de tijd. De kwalificaties die anderen op ons plakken, komen voort uit hun interpretatie van hun waarneming van ons gedrag.

 

 

Betekenissen

 

 

Welnu: de beste manier om een op deze manier opgevat  ( voor een groot deel onbewust(e)) zelfbeeld /zelfervaring( of het beeld dat anderen van ons ophangen) te benaderen is er  betekenissen in te onderscheiden. We spreken dan niet langer over al dan niet meetbare kenmerken, eigenschappen die we aan iemand toekennen, maar over de betekenissen die onze zelfervaring ( of ervaring door anderen) kleuren.  Zichzelf ervaren is: aan zijn eigen gedrag, de eigen inschakeling in de wereld, aan de wereld rondom ons, waarde en belang hechten. Dus: er betekenis aan hechten.

Ons brein zit vol met betekenissen en dat geheel van betekenissen is het dat ons gedrag bepaalt en onze zelfervaring kleur geeft. We kunnen ook zeggen dat een levend wezen leeft in een wereld van betekenissen.

Een korte toelichting zal duidelijk maken wat bedoeld wordt.

Mensen staan niet neutraal in het leven. Alles wat ze rondom hen waarnemen, heeft voor een mens een “waarde”. Die waarde hoeft niet noodzakelijk bewust beleefd te worden.  Een kind dat schreit van de honger, beleeft betekenissen. Een hond die pijn heeft, beleeft betekenissen.

In de mate dat “identiteit” met deze betekenissen te maken heeft, bezit dus ook een hond een identiteit. Zichzelf ervaren als ingeschakeld in de wereld – nu eens van de optimistische kant, en dan weer wat pessimistischer -, is niets anders dan rondwaren in een wereld van betekenissen. De dingen rondom mij en ikzelf en alles wat ik waarneem: dat bezit allemaal een betekenis.

Gedrag en betekenis zijn dus slechts twee kanten van dezelfde medaille. Gedrag is het geheel van feitelijke gebeurtenissen, betekenis is de positie op een waardenschaal die aan alles in mijn wereld toekomt. Het één bepaalt het andere.

Derhalve ontstaat een andere, afwijkende definitie van het begrip identiteit:

 

Mijn identiteit is dat geheel van betekenissen die op de een of andere manier in mijn ervaring over mezelf rondspoken en die mijn gedrag stuwen.

 

Iemands identiteit is nu niet langer een verzameling uiterlijk waarneembare kenmerken, maar dat ingewikkelde kluwen van ervaringen, belevingen en de daaruit voortkomende gedragingen, kortom: dat geheel van betekenissen en daaruit weer voortkomende betekenissen waarmee iemand op zijn eigen, specifieke manier in de wereld staat.

Dat is de echte identiteit van iemand. Dàt geheel is het dat de menselijke persoon de continuïteit in zijn waarneembaar gedrag verschaft. Want het zal meteen duidelijk zijn dat een dergelijke geheel niet zomààr verandert – tenzij bij een of andere traumatische gebeurtenis.

 

Anderen nemen die persoon waar. Die waarneming is, zoals gezegd, gekleurd en verre van objectief. De anderen interpreteren dus mijn gedrag en veronderstellen een manier waarop ik in de wereld sta.

Anderen schrijven mij dus een identiteit toe. Dat wil zeggen: ze veronderstellen dat er “in” mij een geheel van betekenissen leeft en dat geheel van betekenissen  is het dat bij anderen in hun hoofd spookt over mijn gedrag en de interpretaties die zij daaraan geven[8]. Zodoende heeft ieder van ons ook sociale identiteiten, want die interpretaties kunnen best verschillen naargelang van de groep waarin we ons bevinden.

 

 

Een handig instrument

 

Door dit zo te doen, plaatsen we de menselijke persoon tegelijk in zijn context: de wereld waarin hij leeft, werkt en voelt, de wereld waarin hij liefheeft en pijn lijdt, de werkelijke wereld van het be-leven dus. We begaan niet langer de typisch westerse fout de menselijke persoon uit zijn habitus te isoleren, om hem dan vervolgens te behangen met een reeks gesubstantiveerde eigenschappen, die we dan optellen en presenteren als iemands identiteit.

Er is maar één mens, hopelijk maar één identiteitsbeleving, die min of meer coherent is maar die veel complexer in elkaar steekt dan een simpele optelling van een reeks eigenschappen suggereert.

Vooreerst is de identiteitsbeleving helemaal niet dezelfde naargelang van het ogenblik. Als ik met mijn familie samen ben, ervaar ik sommige van de betekenissen die in mijn zelfervaring zitten sterker, dan wanneer ik op mijn werk ben, waar dan andere betekenissen op de voorgrond treden. Ik zal mij ook helemaal anders gedragen. Het omgekeerde zou overigens niet erg gewaardeerd worden. Als ik in den vreemde ben, ervaar ik mijn anderszijn tegenover de plaatselijke bevolking heel duidelijk: dan komen betekenissen in me boven, waaraan ik in Vlaanderen niet eens denk. We kunnen ook zeggen dat het vreemde ons met onze neus op onze typisch Vlaamse gedragswijzen drukt, of nog: dat de confrontatie met vreemde betekenissen de Vlaamse betekenissen onderstreept. Dat is het, wat Nadia Fadil beklemtoont.

Bovendien zit deze identiteitsbeleving vol met betekenissen, die ik me al lang niet meer bewust herinner. Identiteit is ook een onbewuste zaak. Vele betekenissen, bijv. die mij als kind bezig hielden, ben ik nu vergeten, maar in de bibliotheek van mijn brein blijven ze opgeslagen. Als het pas geeft, zullen ook die vergeten betekenissen mijn zelfervaring mee kleur geven.

Bovendien moeten we zoals gezegd een onderscheid maken tussen de identiteit die ik mezelf toeschrijf en deze die anderen mij toeschrijven. Die liggen vaak erg ver uit elkaar, wat een oorzaak van ernstige moeilijkheden en soms van gedwongen internering kan zijn. Als de betekenissen die rondspoken in mijn persoonlijke belevingswereld, en die dus mijn beleving van mezelf een eigen kleur geven en mijn gedrag bepalen grondig afwijken van wat bij anderen leeft, dan is er inderdaad een groot probleem….

 

Het begrip betekenis is dus een handig middel om iemands identiteit te beschrijven, zonder te vervallen in de zonde van het substantiveren.

 

Enkele verfijningen

 

Vooreerst wil ik even ingaan op het verschil tussen individuele en collectieve identiteit.

Heel dikwijls schrijven we iemand een persoonlijke identiteit toe. Die heeft dan betrekking op die ene, unieke mens. We schrijven ook aan een collectiviteit een eigen identiteit toe. In de beide gevallen staat ons een stel min of meer meetbare eigenschappen voor ogen, die in het ene geval lijken te passen in de persoonlijke sfeer en in het andere geval bij de collectiviteit horen.

Maar zo werkt het dus niet.

Niet alleen omdat het verkeerd is identiteit op te vatten als een geheel van kenmerken, maar ook omdat er geen aparte individuele en collectieve identiteit bestaat. In toepassing van het voorgaande, noemen we “persoonlijke identiteit” het geheel van betekenissen, die binnen de (zelf)ervaring van of over een concrete persoon voorkomen (of die we aan die mens toeschrijven). Een collectieve identiteit is niets anders dat de optelsom van die betekenissen uit al de persoonlijke identiteiten, die bij de leden van die collectiviteit gemiddeld meer terug te vinden zijn dan bij leden van andere collectiviteiten.

Dat komt omdat alleen de concrete mens in de originele betekenis (‘ontologisch’) bestaat. De collectiviteit bestaat niet in dezelfde zin: een collectiviteit is een verzameling van individuele personen. Je kunt geen glas bier gaan drinken met een collectiviteit. Dat doe je altijd met concrete personen, met een concrete naam, een concrete geschiedenis enz . Anders gezegd: de Vlaamse identiteit in deze betekenis is een constructie achteraf, een ab-strahering uit de persoonlijkheden van de mensen waaruit Vlaanderen bestaat. Je hoort nogal eens kritiek op het Vlaamse identiteitsdiscours die precies dit aan de orde stelt. Die kritiek is dus terecht.

Dat betekent niet dat het onzinnig zou zijn over “de Vlaamse identiteit” te spreken. Niets is minder waar. Vlamingen onderscheiden zich in hun gedragswijze en bestaanservaring wel degelijk van leden van andere gemeenschappen. Maar dit is een verschil tussen clusters van betekenissen, waarbij het centrum van elke cluster gevormd wordt door die betekenissen die het algemeenst bij Vlamingen voorkomen. Maar clusters van betekenissen die men de collectieve identiteit noemt, overlappen elkaar gedeeltelijk. Ze doen dat des te meer, naarmate die gemeenschappen historisch en cultureel dichter bij elkaar staan. Ze overlappen elkaar minder wanneer de afstanden veel groter zijn. Vlamingen en Walen kun je elk omschrijven met behulp van een cluster van betekenissen, maar er is tussen beide clusters veel meer overeenkomst dan bijv. tussen de cluster van de Vlamingen en deze van de Tibetanen.

Binnen dezelfde persoon echter warrelen betekenissen van verschillende herkomst onherkenbaar door elkaar. Sommige betekenissen vinden hun oorsprong in de universeel menselijke ervaring, andere zijn verbonden aan de specifieke geschiedenis van Vlaanderen en nog andere zijn hoogst intiem individueel. De Vlaamse identiteit nu is de verzameling van die betekenissen die specifiek zijn voor het gedrag van mensen in Vlaanderen, maar geen enkele betekenis komt voor buiten een concrete persoon om.

 

Een tweede zaak is de rol van het toeval. Hiermee is niet bedoeld: het ontbreken van herkenbare oorzaken. Niets is namelijk zonder oorzaak. Maar vele dingen vallen ons toe, dat wil zeggen: we hebben ze niet zelf genomen of gekozen.

Welnu: de meeste van de betekenissen die onze zijnservaring kleuren, zijn toevallig in deze betekenis. Dat is nog meer het geval voor de identiteit die anderen ons toeschrijven: die betekenissen vallen ons in de volle zin van het woord toe.

Het komt er voor de verlichte westerse mens nu op aan om te trachten zoveel mogelijk van deze betekenissen aan de controle van zijn bewuste wil te onderwerpen.

Dit is een belangrijk gegeven. Immers: als betekenissen ons toevallen, en wij ze veelal niet zelf kiezen – omdat we opgenomen zijn in een cultuur, die we op ons eentje niet kunnen uitvinden, omdat daarvoor de betekenissenmassa veel te groot is – betekent dat ook dat wij onze identiteit niet kiezen.

Men hoort soms: “ik voel me Belg”, of “ik voel me Vlaming”, of nog: “ik voel me Germaan”.

Dat zijn loyauteitsverklaringen, geen expressie van onze identiteit. Wij kunnen ons trachten te verzetten tegen de verinnerlijking van de betekenissen die ons van buitenaf toevallen – bijvoorbeeld tegen beter weten in weigeren Vlaming te zijn – maar van de meeste van die betekenissen zijn we ons niet eens bewust, zodat verzet eigenlijk weinig zinvol is. We zijn Vlaming, omdat we in Vlaanderen opgegroeid zijn en doorheen de eerste 20 jaren van ons leven zoveel betekenissen in ons hebben opgenomen, dat we ons van het overgrote deel ervan niet eens bewust zijn. Als iemand dan, zoals bepaalde redacteurs[9] bijv. doen, op latere leeftijd zich beweert van Vlaanderen af te keren, dan zegt dat veel meer over de persoonlijkheid van die man of vrouw, dan over zijn werkelijke identiteit.

Allochtonen die staan dus niet echt voor de keuze: Marokkaan blijven of Vlaming worden. Ze worden Vlaming, of ze dat willen of niet, geleidelijk aan, al zal dit proces zich meestal wel over enkele generaties uitsmeren. Het enige wat men kan, is het binnensluipen van “Vlaamse” betekenissen afremmen, door zich bijv. op te sluiten in een militante vorm van Islam. Maar buiten, op straat en in de school of op het werk, dringen die Vlaamse betekenissen toch binnen.

Het gevolg hiervan is ook dat integratie uiteindelijk op assimilatie uitloopt, ook al zal de batterij betekenissen die men “Vlaams” noemt, door de instroom van een groot aantal Marokkanen inhoudelijk enigszins worden gewijzigd. ( Bijv. integratie van een of andere vorm van Islam).

 

 

Enkele consequenties van deze zienswijze

 

Deze manier om naar identiteit te kijken heeft een hele reeks belangrijke consequenties. Hieronder worden er een aantal opgesomd.

 

1. Identiteit kan veranderen. Dat komt omdat er met het klimmen van de jaren altijd maar betekenissen bijkomen.. Die kleuren onze zijnservaring steeds verder.  Andere worden met de tijd ver- of misvormd Maar de nieuwe betekenissen worden geïntegreerd in het al bestaande pakket aan betekenissen. Daardoor ontstaat er telkens een nieuw evenwicht – of zo zou het moeten zijn, anders wenkt ons het consult van de psycholoog. Dat evenwicht verschilt lichtjes van het vorige. Of het verschilt duidelijk, als er zich schokkende feiten hebben voorgedaan, die de mens dwingen zichzelf in een totaal ander daglicht te zien. Identiteit verandert bijaldien dus maar langzaam en deze continuïteit brengt ons ertoe onszelf te ervaren als steeds dezelfde persoon, ook al ben ik als man op rijpere leeftijd mijn jonge blonde lokken verloren en ontsieren de rimpels mijn gezicht. Op die manier kan een mens erg veranderen, maar in zijn zelfervaring toch altijd dezelfde blijven, want de herinnering aan vroeger blijft aanwezig. Zodoende ontstaat “identiteit” in de zin van “gelijk blijven doorheen de tijd”.

 

2. Identiteit is samengesteld, en wel op een zo complexe manier dat het ondoenlijk is uiteen te rafelen waar de betekenissen die mijn zijnservaring kleuren allemaal vandaan komen. Idem voor de ons door anderen toegeschreven identiteit.

 

Dat is een belangrijk gegeven: een allochtoon kan Vlaming worden, op voorwaarde dat hij de typisch Vlaamse betekenissen in zijn ervaringswereld integreert. Hij zal dan een Vlaming zijn, waarvan de betekenissen, die hem kleuren, voor een deel afkomstig zijn uit andere oorden dan het geval is voor de gemiddelde autochtoon. Maar hij is wel Vlaming, want hij of zij heeft de typisch Vlaamse betekenissen geïntegreerd. Het grootste gedeelte van het allochtoon-autochtoondebat cirkelt rond deze problematiek.

Maar dit betekent ook dat een allochtoon, als hij dat wil, steeds meer Vlaming wordt met het klimmen van de jaren.

 

3. “De” Vlaming bestaat niet. Dat hoeft ook niet. “De” Vlaming is namelijk slechts een statistisch gemiddelde en geen bestaande entiteit. Wat bestaat zijn concrete mensen: Pol, Pier, Julia en Mieke. Wat wel bestaat zijn clusters van betekenissen, die vooral in Vlaanderen voorkomen. Maar diezelfde betekenissen komen ook bij Walen voor, alleen liggen de zwaartepunten van de clusters daar enigszins anders. Maar er zijn overlappingen, en dat kan ook niet anders, want alle mensen behoren tot de menselijke soort.

 

4. Identiteit heeft niets met exclusivisme te maken. Sommige slordige denkers stellen dat wie zichzelf als Vlaming presenteert, daardoor geen Zairees kan zijn. Dus sluit het Vlamingzijn een hoop identiteiten uit. “ Dus” bezondigt men zich aan uit-sluiting. Wie zo redeneert bezondigt zich evenwel ook: aan het bovengenoemde substantivisme. Namelijk: men ziet voor zich staan: “de” Vlaming of “de” Zairees.

 

De vraagstelling zou heel anders moeten luiden: “worden de mensenrechten geschonden doordat iemand als Vlaming wordt gecatalogeerd?” Het antwoord luidt: neen. Het integreren van betekenissen die in Vlaanderen veel voorkomend zijn verhinderen niemand ook betekenissen van andere origine te koesteren. Alleen wordt het steeds moeilijker om van betekenissen die elkaar soms tegenspreken toch nog één geheel te maken, dat voldoende coherent is om één min of meer samenhangende beleving van identiteit mogelijk te maken. Maar dat is geen probleem van exclusivisme, maar van (on)vermogen tot integreren. Het bovendien een probleem binnen de persoonlijkheid, en niet een positionering van de ene groep tegenover de andere. Of nog een probleem van interpretatie door anderen.

 

Bovendien nemen we de Zairees zijn identiteit niet af, omdat we de Vlaming een identiteit toeschrijven. We schrijven de Zairees overigens ook een identiteit toe, wellicht een die niet helemaal correct is. We doen dus niet aan exclusivisme.

 

Overigens is het exclusivistische standpunt niet vol te houden, want op deze gronden zou men elk familieverband, verenigingen, scholengemeenschappen enz. kunnen veroordelen.

 

Wat problematischer is voor de tegenstanders van het identiteitsverhaal: als ik iemand geen kenmerkende betekenissen mag toekennen, omdat zulks exclusivistisch zou zijn, dan mag ik anderen dus geen kenmerken meer toeschrijven, die hen van anderen onderscheiden. Het enige wat ik nog mag zeggen, is wat alle mensen gemeen hebben. Zo komen we uit op een wereld van allemaal eendere mensen. Dit is een ontmenselijkte wereld, want juist in de oneindige verscheidenheid van ervaren of geïnterpreteerde betekenissen situeert zich mijn levend ervaren. In werkelijkheid zijn dus de tegenstanders van het identiteitsverhaal de ware exclusivisten, want zij willen alles wegknippen wat van mensen concrete, levende wezens maakt.

 

5. Er zijn mensen die stellen dat je niet teveel met dingen zoals identiteit moet bezig zijn. Ze zouden de oorzaak van veel barbarismen zijn[10]. Dat is natuurlijk een uiterst slordige manier van denken. Identiteit is een centraal gegeven in de menselijke existentie. Wie daarmee niet in het reine komt, is verplicht zijn leven lang op zoek te gaan naar zichzelf[11]. Tot dat laatste behoort ook brutaal gedrag, want juist de confrontatie met anderen laat toe zichzelf als anders te manifesteren[12]. Het omgekeerde is dus  waar: identiteit is erg belangrijk.

Anderen zeggen dan weer dat de identiteit die we vandaag bezitten ook anders had kunnen zijn, als de historische omstandigheden anders zouden zijn geweest. Met andere woorden: onze identiteit is toevallig. Dat is juist, maar daaruit vloeit nog niet voort dat ze onbelangrijk is.

 

6. Voor vele Vlamingen is er een tegenstelling tussen Belgische en Vlaamse identiteit. Anderen beweren dan weer dat die tegenstelling onjuist is, bijvoorbeeld: zij stellen dat de modale Vlaming meer met de modale Waal gemeen heeft, dan met de Nederlander.

De waarheid is dat beiden gelijk hebben, maar dat betekent nog helemaal niet dat beide betekenissensets moreel dezelfde waarde hebben.

Natuurlijk is de betekenissenwereld van de modale Vlaming “vervuild” door betekenissen die hun oorsprong vinden in Belgisch feit. Dat vindt men zelfs al in de taal terug[13]. Het is zinloos de aanwezigheid van “Belgische” betekenissen te willen ontkennen, evenmin als het zinloos is universele, Europese, Westerse, Antwerpse, West-Vlaamse of familiale betekenissen te ontkennen.

De vraag is: zijn al die betekenissen ook even gewenst?

Het is duidelijk dat betekenissen, die slechts door of via geweldpleging post konden vatten, ongewenst zijn. De Belgische behoren daar grotendeels toe[14].

Dit punt brengt ons evenwel op een heel ander terrein: de zelfbeschikking van de menselijke persoon en daarmee ook die van de collectiviteiten waartoe hij behoort.

 

Besluit

 

Het wordt tijd al het voorgaande op een concreet voorbeeld toe te passen.

Men leest in de krant: “Vlamingen zijn spaarzamer dan Walen, want ze sparen naar verhouding meer”. Laten we aannemen dat de cijfers correct zijn. Zeggen die dan iets over de Vlamingen? Neen, ze zeggen iets over het gedrag van de groep mensen die men Vlamingen noemt. De cijfers uit de krant illustreren dat de betekenissenwereld van de modale Vlaming zich onderscheidt van deze van de modale Waal, als het aankomt op het sparen voor de toekomst. Men kan voor dat gedrag verklaringen verzinnen, bijvoorbeeld historische. Men kan dan duidelijk maken dat een gemeenschap die eeuwenlang bezet werd, geleerd heeft om geld aan het oog te onttrekken, zodat de bezetter er niet bij kon. Dat gedrag leeft tot op de huidige dag voort, maar er bestaat geen garantie dat dit in de toekomst zo zal blijven.

Nog altijd hebben wij niets verteld over de wezenlijke aard van de Vlaming. We hebben de hele tijd rondgedwaald in de wereld van betekenissen, die de modale Vlaming vanuit de geschiedenis heeft opgebouwd. Als de geschiedenis verder evolueert – en dat zal ze -, dan zullen ook die betekenissen in de hoofden van de Vlamingen mettertijd veranderen. Er zullen zelfs betekenissen bijkomen, die aangebracht worden door de talrijke immigranten. Dus zal de identiteit van de modale Vlaming en dus “de Vlaamse identiteit” veranderen. Maar ze zal niet schoksgewijze veranderen: ze zal evolueren.

Zoals alles in de natuur.

Het is mogelijk om met het begrip identiteit op een veel soepeler manier om te gaan dan vandaag doorgaans het geval is. Identiteit mag men niet opvatten als een fetisj. Het is geen substantivum dat voor eens en voor altijd onveranderlijk postgevat heeft. Identiteit is de beschrijving die mogelijk wordt door te kijken naar de betekenissen die er in het leven van een persoon of een volk toe doen.


[1] Bewerking van een lezing in Leuven op 23/11/2009.

[2] Nadia Fadil. De lage landen en de islam. Ons Erfdeel, november 2009, blz 48 -55.

[3] Een ergerlijk voorbeeld bij Floris van den Berg in diens Hoe komen we van religie af? Atlas, 2009, o.m. blz. 50. In Belgisch kader draaien deze identiteitsafbrekende verhalen meestal uit op het afwijzen van de Vlaamse ten voordele van de Belgische identiteit. Zie voorts ook nog het discours van de intussen beruchte Pavia-groep.

[4] Prinses Maxima  verklaarde in een toespraak dat zij na 7 jaar « de Nederlander » nog steeds niet gevonden had. Zie: www.koninklijkhuis.nl, 24 september 2007.

[5] Deze gedachte steekt bijvoorbeeld achter de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Mensen zijn gelijkwaardig als metafysiche wezens, maar vertonen in hun gedrag een onvatbare verscheidenheid.

[6] Rene van Woudenberg. Het raadsel van de identiteit. Sun, 2000, passim.

[7] De term is ontleend aan de Nederlandse vertaling van Sein und Seit door Mark Wildschut.

[8] En omdat die betekenissen veel minder veranderen, dan op het eerste gezicht lijkt, ervaar ik ook mezelf als altijd dezelfde persoon doorheen de tijd. Immers: een mens herinnert zich ook feiten en toestanden uit het verleden. Zodoende wordt iemands wereld met de jaren altijd maar groter en ruimer.

 

[9] Enkele namen: Van Istendael, Reynebau…

[10] Floris van den Berg, o.c., blz. 50, die Amartya Sen citeert.

[11] Er zijn voorbeelden in de literatuur en de filmkunst. Van dat laatste is de film KEN PARK een bekend voorbeeld.

[12] Zie daarvoor ook mijn De gekwetste mens. Damon, 2006.

[13] De vele typisch Belgische taalfouten, veelal gallicismen. Ook sommige termen: “schepen”, i.p.v. wethouder.

[14] Zoals bekend werd België gesticht door en voor Franstaligen. Een van de eerste “bestuursdaden” van het nieuwbakken Belgisch bewind was de afschaffing van het Nederlands, op 4 oktober 1830. De betekenissen van een dergelijk regime aanvaarden, zou neerkomen op het buigen van het hoofd van een overweldiger.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *