Nodig in Vlaanderen, nuttig in Europa

Het begrip subsidiariteit is een moeilijk begrip. Dat blijkt uit het feit dat over het begrip tenminste twee betekenissen in circulatie zijn.

Ik begin met betekenis nummer één. Ze werd onlangs verwoord door Stijn Vandamme in Necessariis Diversitas. Daarin lijkt Vandamme zich aan te sluiten bij een strekking binnen de N-VA, voor dewelke subsidiariteit zoiets betekent als: “bevoegdheden worden beheerd op het niveau dat daarvoor het best geschikt is.”

Ik verwerp deze betekenis. Een beroep op deze betekenis van subsidiariteit lost namelijk niets op. Belgicisten houden immers vol dat hun politieke constructie het meest geschikte niveau is. Er is een extern criterium nodig.

Vandamme, en met hem een aantal mensen binnen de N-VA, menen dat criterium te kunnen vinden in de afweging van schaalvoordelen versus heterogeniteitskosten. Op het snijpunt van deze twee krommen doet zich de omslag voor in de één of andere richting. Als de heterogeniteitskosten te hoog worden ten aanzien van de schaalvoordelen, is het beter de bestaande politieke structuur te splitsen, i.c. de Belgische staat.

Die redenering lijkt heel logisch en schept helderheid, maar ze wekt helemaal geen vertrouwen. Zeker niet in tijden waarin duidelijk gebleken is hoe zwak economische berekeningen en analyses zijn, als het aankomt op het onderbouwen van oplossingen voor dubbelzinnige en verwarde toestanden. In het Belgische geval komt daar nog eens bovenop dat de waardering van wat men een heterogeniteitskost noemt, sterk afhankelijk is van de politieke voorkeur van de beslisser. Als je overtuigd belgicist bent, dan hecht je gewoon nauwelijks belang aan de verschillen in mentaliteit of cultuur tussen Vlaanderen en Wallonië.

De tweede betekenis is mijn inziens veel fundamenteler. Ze onttrekt zich aan betwistbare economische overwegingen van nut en onnut. Ze grijpt recht naar de kern van de democratie: de vrijheid van de individuele burger. Enkele etymologische stapjes zetten meteen de toon. ‘subsidiair’ is: “wat in de plaats komt van iets anders”. Dit is ook de betekenis die aansluit bij de Latijnse basisvorm: “subsidium” – wat zoiets betekent als “reserve”.[i]

“Subsidiariteit” in politieke zin betekent dat een politieke structuur zichzelf in reserve houdt. Zelf blijft hij op de achtergrond – totdat zijn optreden noodzakelijk wordt. Dat betekent dat er een eerste lijn is, die ook geacht wordt het eerst op te treden. Welnu: ook Vandamme haalt Plato aan, voor wie de ideale staat niet zo groot mag zijn, dat burgers elkaar niet langer persoonlijk kunnen kennen. Ik laat Plato’s opvatting voor wat ze is, want ze is sowieso gedateerd. Maar de grondgedachte is, dunkt me, wél actueel: niemand kan de burger het principiële recht op zelfbeschikking ontzeggen. Over dit grondprincipe gaat een groot deel van de discussies in de hedendaagse politieke filosofie. Misschien is ze zelfs hét hoofdthema van onze hedendaagse staat, waarin te allen kante wordt gemanipuleerd. Ze vormt de hoofdbekommernis van lieden die, zoals ondergetekende, bezorgd zijn over de toekomst van onze democratie.

Als de burger het onvervreemdbare recht bezit te beslissen over zijn eigen lot, dan volgt daaruit dat die beslissingsniveaus, die het dichtst bij de burger aansluiten het hoogst in rang zijn en bovengeschikt aan alle andere. Het komt er dan niet op aan te bepalen – als dat zou lukken – welk niveau ‘het meest geschikt’ is om bevoegdheden uit te oefenen. De bevoegdheden moeten altijd zo dicht mogelijk uitgeoefend worden bij de burger.

Ongewild en wellicht ook ongeweten speelt de Belgische staatsstructuur ons dit criterium zelf in handen. Hij maakt immers zelf een essentieel onderscheid door het beginsel van de persoonsgebonden materies in te voeren.

Deze laatste sluiten vanzelfsprekend aan bij de zelfbeschikkende burger, want ze gaan hem per definitie het meeste aan. Aangezien de afstand tussen het multinationale België en de individuele burger groter is dan die tussen Vlaanderen en diezelfde burger, komt Vlaanderen vanuit een democratisch standpunt vòòr België. En de andere materies, de “niet-persoonsgebonden” kwesties? Die blijken inderdààd het voorwerp van schaalvoordelen te zijn.

Eidoch: ook mijn partij is in dat opzicht niet altijd even consequent. Het lijdt geen twijfel dat Europa schaalvoordelen biedt die België niet bezit. Doch de grote problemen van onze dagen vragen inderdaad steeds meer om een mundiale aanpak. Een simpele verwijzing naar de conferentie van Kopenhagen, eerder deze maand, volstaat. Dat betekent dat zolang Europa niet kan bewijzen dat het een eigen, kwalitatief onderscheiden positie inneemt, er geen criterium bestaat om de Europese bevoegdheden niet meteen mundiaal uit te oefenen. Het komt me dus voor dat de efficiëntie-overwegingen die onder meer door Vandamme worden aangevoerd, vooral van toepassing zijn om te bepalen of beslissingen Europees dan wel mundiaal moeten worden genomen. Europa is dan niet meer dan een wachtkamer voor een effectieve VN.
“Kwalitatief” zou in dit verband verwijzen naar de identiteit van de burgers in Europa, en op die grond geassocieerd kunnen worden met hun democratische zelfbeschikkingsrecht, dit is: als Europese burger, die zich intrinsiek van de burgers van andere politieke structuren onderscheidt. Daardoor zou Europa, voor een aantal materies, nààst Vlaanderen staan.
Echter: ik ben bang dat de elites van Europa door de integratie van de Islam dit kwalitatieve criterium hebben verspeeld.

[i] Van Dale, Etymologisch woordenboek.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *