Standpunt van de Denkgroep Doorstroming over het gebruik en misbruik van het begrip solidariteit

De denkgroep Doorstroming brengt hiernavolgend een analyse van het begrip solidariteit. Dat begrip wordt in de Belgische politiek vaak door de tegenstanders van de Vlaamse autonomie gehanteerd.

Doorstroming constateert dat het begrip solidariteit op zich géén aanleiding geeft tot het innemen van een standpunt voor of tegen deze Vlaamse zelfbeschikking, noch argumenten kan aandragen ten voordele van de organisatie van solidariteit op Belgische schaal. Doorstroming constateert echter dat de tegenstanders van de Vlaamse autonomie de morele plicht tot universele broederlijkheid gebruiken om hun eigen, politieke doeleinden na te streven en acht dit gedrag moreel verwerpelijk.

Doorstroming heeft het begrip solidariteit onderzocht vanuit volgende onderstaande gezichtshoeken:

  • Pychologische, sociologische en filosofische beanderingen;

  • De Christelijke solidarietas;

  • De humanistische levensbeschouwing.

Voorts werd de houding van de leiding van de tegenstanders van de Vlaamse autonomie en met name ook de Belgische vakverenigingen in verband met het begrip solidariteit onderzocht.

Wie met wie?

Solidariteit wijst op de ervaring van een vorm van eendracht onder de betrokkenen. Deze betrokkenen kunnen in principe alle schepselen op deze planeet zijn. Er is dus zelfs een solidariteit denkbaar tussen alle levende vormen op Aarde. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen, wanneer op een andere planeet leven zou worden ontdekt. Het gaat om het besef allemaal in hetzelfde schuitje te zitten en een gemeenschappelijk lot te delen.

Om solidariteit mogelijk te maken moet er een minimum aan wederzijds vertrouwen zijn. Dat vraagt op zijn beurt om een minimum aan vertrouwdheid of bekendheid: solidariteit is altijd solidariteit met iemand die een concrete identiteit bezit: lid van de menselijke soort, lid van een groep, solidariteit onder vrouwen enz. Als op een vreemde planeet een andere beschaving zou worden ontdekt, zou de Aardse beschaving in haar totaliteit een eigen, algemene identiteit verwerven die haar van die van de nieuw ontdekte beschaving onderscheidt.

Identiteitsbeleving kan solidariteitsbeleving dus ondersteunen.

Wederzijds?

De hoger genoemde eendracht is er om zichzelve. Solidariteit moet onbaatzuchtig zijn om die naam te verdienen. Solidariteit mag dus niet worden gebruikt om er àndere, al dan niet verborgen doelen mee na te streven, zoniet is er sprake van misbruik.

Het naleven van de solidariteitsplicht vereist niet dat de gevers en ontvangers gelijkgeschakeld worden.

Selectief en toch rechtvaardig?

Solidariteit wordt meestal in verband gebracht met een of andere vorm van rechtvaardigheid. Solidariteit maakt geen principieel onderscheid tussen de ontvangers van de voordelen van de solidariteit. Solidariteit berust immers op het principe van de universele broederschap oftewel universele naastenliefde.

Nochtans sluit dit universeel karakter het bestaan van verdichtingen in het netwerk van zorgzaamheidsrelaties niet uit. Er kunnen met name praktische redenen bestaan (efficiëntie, verplichte keuze wegens beperktheid van middelen, voorrang aan de grootste nood enz.) om de solidariteit eerder op sommige groepen of individuen te richten.

Een bewuste keuze maar geen morele optie?

Solidariteit is een bewust beleefde houding. Die houding gaat uit van de plicht tot zorgzaamheid jegens elkaar. De solidariteitsplicht geldt bijgevolg als een universele plicht en, omgekeerd, heeft eenieder recht op solidariteit vanwege de anderen. Deze plicht is verbonden met het menszijn zelf. Bijgevolg kunnen we hier spreken over een morele plicht.

Wat “solidariteit” wordt genoemd, doch het automatische gevolg is van vaak niet eens goed bekende verdelingsmechanismen, is geen solidariteit.

Een recht maar geen verworvenheid?

Solidariteit ontslaat niemand van de plicht om te voorkomen dat hulp vanuit solidariteit noodzakelijk is. Wie door eigen schuld in nood kwam kan vanuit het standpunt van de rechtvaardigheid minder snel aanspraak maken op hulp van buitenaf, zonder dit recht volledig te verliezen. Zonder dit principe zou het perverse effect ontstaan dat wie bewust nalatig is, uiteindelijk het meeste recht op solidariteit verwerft. Daardoor komen anderen, die niet door eigen schuld in last kwamen, in moeilijkheden. Derhalve is schuldige nalatigheid een reden tot bestraffing en wel omdat deze nalatigheid de universele solidariteit ondergraaft en daardoor in feite ingaat tegen een fundamenteel mensenrecht.

De proef op de som

Deze kenmerken zijn meteen de criteria die gehanteerd worden om allerhande vormen van materiële ondersteuning te toetsen op hun waarachtig solidariteitsgehalte.

Dit is concreet het geval voor de bij herhaling geuite oproep tot ‘solidariteit’ als het gaat over allerhande welvaarttransfers van Vlaanderen naar Wallonië. De vraag dit hier rijst is: gaat het hier echt om solidariteit?

1) Wie met wie

‘Solidariteit’ organiseren op Belgisch niveau schijnt op het eerste gezicht meer te voldoen aan het kenmerk van universaliteit. Nochtans moet, gezien de beperktheid van de middelen ( voortgebracht door mensen die ervoor hebben gearbeid), altijd gezocht worden naar mechanismen waardoor de solidariteitsstromen zo efficiënt mogelijk worden georganiseerd. Anders zou verspilling onder de vorm van solidariteit mogelijk zijn. Nochtans is ook verspilling moreel ongewenst. Dat betekent dat de universele broederlijkheid het best wordt gediend door het stichten van afzonderlijke constructies, omdat die een hogere mate van efficiëntie bereiken doordat ze op specificiteit inspelen. Uit de beginselen met betrekking tot de ware aard van de solidariteit volgt dus niet de voorrang van de Belgische op een eventuele Vlaamse organisatie van de solidariteit.

2) Wederzijds

De transfers van Vlaanderen naar Wallonië houden geenszins een garantie in voor Vlaanderen dat het in andere economische omstandigheden in dezelfde mate door Wallonië zou worden gesteund. Het onbaatzuchtig karakter wordt dus niet gevrijwaard door ze op Belgische schaal te organiseren. Onbaatzuchtigheid moet telkens opnieuw worden nagestreefd.

De organisatie van de solidariteit moet het voorwerp van een voortdurende analyse vormen en, indien nodig, gecorrigeerd kunnen worden. Zoniet is er sprake van vastgeklonken structuren die aan herverdeling doen omdat die mechanismen nu eenmaal bestaan. Dat gaat in tegen de principes van de solidariteit, die immers telkens bewuste, morele keuzen vereist.

3) Selectief en toch rechtvaardig

Om feitelijk realiseerbaar te zijn, moet solidariteit gepraktiseerd worden, hetgeen het bestaan van organisatorische structuren vereist. Het concreet organiseren van solidariteit binnen een bepaalde sociologische of nationale gemeenschap kan perfect aansluiten bij de algemene eisen van de solidariteit.
Het enige rechtvaardigheidscriterium om te oordelen of een specifieke sociologische of staatkundige constructie aan de eisen van de universele broederschap voldoet, is het antwoord op de vraag: “blijft in dit geval het principe van de broederschap behouden?”. Dat betekent dat een gemeenschap haar eigen sociaal programma kan ontwikkelen, op voorwaarde dat ze zich a) niet afkeert van de universele menselijke gemeenschap, b) de hoger genoemde principes zoals deze van rechtvaardigheid en gelijkheid worden nageleefd en c) een maximale efficiëntie wordt gewaarborgd.

Het is bijgevolg niet waar dat alleen een op Belgische schaal georganiseerde solidariteit onder de vorm van een sociaal stelsel het predikaat rechtvaardig kan verwerven.

4) Een bewuste keuze en een morele optie

Als gevolg van de hoger staande toepassingen, kan er geen principieel verband worden gestipuleerd tussen het bewust naleven van een morele plicht en de organisatorische vormen die de concrete praktisering van de solidariteit realiseren. Het enige verband dat in dit opzicht kan worden gesteld, is van praktische aard ( efficiëntie, beperktheid van middelen, ernst van de nood enz.)

Men kan bijgevolg ook de morele voornaamheid van een Vlaamse sociale zekerheid boven een Belgische verdedigen. De morele opties vormen een grondprincipe; de organisatie ervan is een toepassing. Beide vormen afzonderlijke probleemgebieden.

5) Een recht maar geen verworvenheid

Solidariteit is een absolute plicht voor mensen in nood. Deze solidariteit verdraagt echter geen enkele grens. Derhalve geldt: een solidariteit die er concreet op uitkomt dat solidariteit aan noodlijdenden buiten de eigen politieke constructie wordt onthouden door de mechanismen van deze constructie zelf, moet zeer kritisch beoordeeld worden naar haar morele waarde. Dit wil zeggen: het organiseren van een solidariteit op Belgische schaal, waarbij grote sommen naar Wallonië vloeien, hoewel dat land in principe rijk genoeg is om fatsoenlijke levenskansen te bieden en intussen aan noodlijdende landen zoals Bangladesh noodzakelijke middelen ter overleving worden onthouden, is moreel uiterst betwistbaar.

Dit is des te meer het geval, omdat er tal van redenen bestaan die het vermoeden van nalatigheid in Wallonië zelf oproepen.

De vraag die in het huidige context uitdrukkelijk moet gesteld worden is: verdient Wallonië de Vlaamse solidariteit wel?

Er kan dus zeker geen sprake zijn van een Waals “verworven recht” op Vlaamse financiële inbreng.

Besluit

De conclusie luidt dat in de principiële analyse van het solidariteitsbegrip geen grond kan gevonden worden om de organisatie van deze solidariteit op Belgische schaal te organiseren en de organisatie ervan op Vlaamse schaal af te wijzen.

Er bestaat zeker geen reden om de eis naar een Vlaamse sociale zekerheid op deze algemene gronden af te wijzen.

Doorstroming constateert dat het begrip solidariteit echter bij herhaling gebruikt wordt door diegenen die niet kunnen aanvaarden dat een Vlaamse sociale zekerheid, los van de Belgische, zou georganiseerd worden. Het is duidelijk dat door het organiseren van een Vlaamse sociale zekerheid de mate van zelfbeschikking van Vlaanderen zou toenemen.

Dit zelfbeschikkingsrecht is, zoals bekend, al sedert 1917 opgenomen in het Handvest van de toenmalige Volkenbond, zit vervat in de VN-regelingen en is herbevestigd bij verschillende conferenties, zoals deze van Bandung en Algiers.

Het zelfbeschikkingsrecht is een collectieve toepassing van het individueel recht op vrijheid, en moet daarom als een menselijk recht worden behandeld.

De zelfbeschikking en de solidariteit zijn twee los van elkaar staande menselijke rechten. Het ene kan niet worden gebruikt om het andere te fnuiken. Door dat toch te doen tonen diegenen die het hanteren hun onoprechtheid en misbruiken zij een universeel menselijk recht om hun eigen particuliere politieke doeleinden na te streven. Het gaat dus in de Belgische politiek in werkelijkheid niet om solidariteit, vermits die niet in gevaar is, ook niet als Vlaanderen en Wallonië elk een afzonderlijk en totaal gescheiden sociaal systeem zouden bezitten, evenmin als de universele broederschap in gevaar is omdat Nederland een van Canada gescheiden sociaal systeem bezit.

Doorstroming acht deze houding dan ook verwerpelijk.

Omdat het oneigenlijke gebruik van menselijke rechten de draagkracht en de invloed ervan ondermijnt, is het misbruik van het begrip solidariteit, concreet om mensen moreel onder druk te zetten de staat België verder te handhaven, een actie die gericht is tegen de mensenrechten.

Doorstroming roept allen die het eerlijk menen met moraliteit en mensenrechten op om hen, die dit misbruik bevorderen, terecht te wijzen en op te komen voor een oprecht, eerlijk nastreven van àlle mensenrechten, waar ook ter wereld.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *