In Vlaanderen Vlaams: onrechtvaardig?

In de officieuze spreekbuis van de PVDA, ex-Knack, verscheen een artikel van de inmiddels beruchte In Tilburg verzeild geraakte extreemlinkse hoogleraar Jan Blommaert, PVDA-er en promotor van andere extreemlinkse doctorandi. U kent het wel: de rode broeders promoveren elkaar en spelen vervolgens de bal naar elkaar toe.

De titel van zijn schrijfsel luidt: “ In Vlaanderen Vlaams: een onrechtvaardige samenleving.”

Nu is zelfs die titel alleen al zo flagrant, zo fundamenteel in tegenspraak met alles wat vlaamsgezinden altijd al gedreven heeft, dat zo’n titel zonder meer kwetsend is. Het PVDA-blad, van het eerbiedwaardige Knack op korte tijd naar een extreemlinks scheldblaadje geëvolueerd ( met figuren als Van de Voorde, Pauli, Ico Maly, Beiri en nog andere kortjakken), moet dit toch beseft hebben? Of zijn de redacteuren van het PVDA-magazine net zo dom als uit een recente enquête over de kennis van het onderwijzend personeel bleek? Het “In Vlaanderen Vlaams” onrechtvaardig laten noemen: dat is er in ieder geval ver over.

Niet zonder enige verontwaardiging stuurde schrijver dezes een antwoord naar het genoemde blad.

Natuurlijk verscheen het nooit.

Wat dacht u?

Daarom laat ik het hier in enigszins aangepaste vorm verschijnen.

 

Wie als onbaatzuchtig ijveraar voor de Vlaamse zaak een titel leest als “Vlaanderen Vlaams: een onrechtvaardige samenleving” schrikt daar in eerste instantie van op en wordt in tweede instantie boos.

Dat laatste omdat het “In Vlaanderen Vlaams” een diep-sociale en daarom menselijk diep doorleefde houding weerspiegelt, toen de heren onder elkaar Frans spraken en het arm en kleingehouden plebs “Vlaams”. Er bestaat zoals iets menselijke waardigheid – als sterk links geëngageerd activist kent de heer Blommaert ongetwijfeld de uitspraak van de door de Portugese geheime politie vermoorde Ernesto Cabral, die het verwerven van autochtone vrijheid opvatte als een zaak van menselijke waardigheid.

Boosheid is een slechte raadgever.

Daarom zal ik proberen enkele vreemde kronkels in het nihilistisch-marxistische verhaal van Blommaert aan te wijzen.

Ik ga even in op zijn eerste punt, nl. het “fictieve karakter” van het Nederlands. Voor de “nihilistische postmodernistische marxist” Blommaert bestààt “het Nederlands” niet. Dat is dus ‘Derrida tot in het extreme’. Een tekst heeft met alle andere teksten verbanden en dus bestaat hij eigenlijk niet. Nou moe. Niet voor niets noemen sommigen Derrida een charlatan. Uit dat “fictieve” karakter leidt de heer Blommaert  af dat het ‘opdringen’ van een minimaal niveau ervan aan immigranten onrechtvaardigheid schept. Laat me duidelijk zijn: het Nederlands bestààt, en daar helpt het intellectueel gemodder van slechte hoogleraren – slecht omdat ze hun werk zouden moeten doen, in plaats van overal het marxisme-leninisme te prediken, dan moeten ze nl. politieke activist worden – helemaal niet aan. Er bestaan Nederlandse woordenboeken en er is een Nederlandse grammatica. Dat volstaat om te zeggen dat “Het Nederlands” bestaat. Het nihilisme van Blommaert is slechts een misplaatste poging om onder de gordel te slaan. Het is bovendien vals nihilisme, want marxisme is met nihilisme niet verzoenbaar. Blommaert hangt de nihilist uit, omdat hem dit uitkomt om de volgens hem burgerlijke Vlaamse maatschappij te beschadigen.

Blommaerts “analyse” valt overigens makkelijk om te keren: het feit dat zwakke immigrantengroepen het gewenste niveau moeilijker halen, betekent dat de inspanningen gericht kunnen worden zodat er nu net méér “over de streep” worden gehaald dan zonder dat vooropgestelde niveau. Met andere woorden: de door Blommaert aangevallen aanpak schept méér rechtvaardigheid.

Blommaert moet de door de EU bepaalde niveaus van taalkennis niet aangrijpen om zijn intellectuele schuinsmarcheerderij achter weg te steken omdat het abstracties zijn.  Zo’n niveau is altijd een soort gemiddelde en iedereen weet dat de uiteinden van de groepen waarop men een gemiddelde berekent elkaar overlappen.

Nu weet ik met zekerheid dat gemiddelden bestààn, zoals statistici weten, maar het zijn wél menselijke constructies. Ook een constructie “bestaat”. Tegenwoordig zegt men: we leven in verhalen, maar dat zijn ook constructies. Niemand onder ons is bij machte om de totaliteit van een zaak te overzien, laat staan van de hele existentie. Derhalve zijn al onze “verhalen” waarin we leven altijd weer onvolmaakte constructies.  Daarom botsen ze soms of spreken elkaar tegen. Uit het “postmoderne” karakter van deze toestand afleiden dat constructies niet echt bestaan en dus waardeloos zijn zou tot gevolg hebben gehad dat als ik Blommaerts logicaprofessor zou zijn geweest, student Blommaert in september zijn examen had kunnen overdoen.

Deze onvolmaaktheid  van de door mensen geconstrueerde leefwereld, ten tweede, dwingt ons te kiezen voor de democratie, omdat niemand onder ons de wijsheid in pacht heeft en het resultaat na onderling overleg vermoedelijk beter zal zijn. Dat rekent ook  ten gronde af met de marxistische dromen van Blommaert en co, voor wie de bourgeoisie haar werk heeft verricht door het opruimen van het Ancien Regime en nu dus zelf plaats zou moeten maken voor de eeuwige dictatuur van het proletariaat. Alsof dat laatste geen constructie zou zijn, veel fictiever nog dan de zogenaamde fictie van het Nederlands! Alsof de grenzen tussen de “klassen” niet zwaar doorlaatbaar zijn! De ene constructie aanbidden en de andere zwaar tacklen, alleen maar uit ideologische vooringenomenheid, is geen teken van logische consequentie.

Democratie nu dwingt tot wederzijdse communicatie, en het kan me niet schelen welk niveau de zich met alles bemoeiende EU daarop plakt: als het maar werkt. In plaats van de positie van het Nederlands aan te vallen, moet de heer Blommaert wat beter nadenken.

De heer Blommaert verliest nl. iets essentieels uit het oog, en dat is mijn derde punt.

Avishai Margalit schreef ooit dat we moeten streven naar een fatsoenlijke maatschappij. Dat is, volgens hem, een maatschappij die niet kwetst. Nu heb ikzelf – toevallig zeker?-  een studie gepubliceerd onder de titel De gekwetste mens. Ik heb daarin gevonden dat kwetsen betekent: mensen in de existentiële orde ontdoen van hun menselijke volwaardigheid, zodat ze in die orde “lager” staan dan anderen.

De heer Blommaert moet me eens uitleggen hoe het mogelijk zal worden een fatsoenlijke samenleving te maken, als die is als een toren van Babel. Iedereen kan immers met de ogen dicht voorspellen wat er gebeuren zal: de sterkste zal winnen, zoals de Franskiljons in Vlaanderen destijds en de bezetters waartegen Cabral streed en zoals zal gebeuren met de zwakke groepen waarvoor Blommaert zegt op te komen. De vrije samenleving bestaat niet, dat weet de heer Blommaert ook. Vrijheid en democratie moeten telkens weer bevochten worden.

Het ergste vind ik nu, dat de heer Blommaert, de marxist dus, in werkelijkheid opkomt voor de vrije markt in de wereld van de menselijke communicatie. Hij schijnt er nog heilzame gevolgen van te verwachten ook. Diezelfde vrije markt bestrijdt hij evenwel te vuur en te zwaard – nou ja – als het om sociale of economische kwesties gaat. Dat blijkt immers uit zijn eigen tekst.

Er zit dus een opmerkelijke tegenstrijdigheid in de opstelling van iemand die aan de ene kant beweert op te komen voor zwakke ‘ongewenste’ doelgroepen doch diezelfde doelgroepen dan vervolgens ‘verzuipt’ in een extreem-liberalistisch bad van letterlijk babelse spraakverwarring.

Geef mij dan maar Margalit of Ernesto Cabral.

 

Jaak Peeters

Jan 2013

Over het zogeheten populisme

Sinds de schottoespraak van Albert Coburg, die gemeend heeft  het stemgedrag van grote aantallen Vlamingen voor populisme te moeten verslijten, past het om er de gedachten eens te laten over gaan.

Het eerste wat daarbij opvalt is het volstrekt ontbreken van een algemeen aanvaarde definitie. Elke auteur hanteert zijn eigen definitie, sommigen hebben er geen of hanteren er tegelijk verschillende.

Een voorbeeld is de tekst van Arnold Labrie in het monumentale Nationalisme, naties en staten. Hij heeft het over panslavisch populisme, populistisch nationalisme, utopisch populisme, populistische boektitels, volksnationalisme als populisme en nog wel enkele van dit soort omschrijvingen. Alles binnen een bestek van hooguit 50 bladzij.  Stefan Rummens, een als KUL-ethicus vermomde Agaleffer, omschrijft populisme in Filosofie als de gedachte dat democratische beslissingen een directe uitdrukking moeten geven  aan de wil van het volk.  Een andere “artiest” is Rob Riemen die de opkomst van Wilders’ PVV in Nederland niet alleen als populisme ziet, maar er zelfs de terugkeer van het fascisme in meent te bespeuren.

Wie de definitie van Rummens tegenover de visie van Riemen plaatst, merkt meteen dat die beide elkaar uitsluiten.  Wilders was immers duidelijk bereid tot het sluiten van compromissen toen hij aan het kabinet Rutte I zijn gedoogsteun gaf. Als de PVV populistisch is, dan vereist het populisme in ieder geval niet de rechtstreekse omzetting van de wensen van de kiezer in wetten. Dus is of Riemen of Rummens fout. Leefbaar Nederland werd door zijn vijanden als populistisch omschreven, hoewel de vermoorde Pim Fortuyn weliswaar charisma bezat, maar intellectueel zijn mannetje stond. Intellectueel populisme dan maar?

David Reybrouck pleitte zelfs openlijk voor méér populisme, dat hij opvatte als de afwezigheid in de besluitvorming van de lager opgeleiden. Een vergelijkbare opvatting houdt Ludo Abicht erop na.

Er bestaat kennelijk geen algemeen aanvaarde definitie van populisme. Het betekent voor elke auteur wat anders.

Een klein beetje kritisch nadenken doet natuurlijk vermoeden dat “populisme” wel een of andere “kernbetekenis” moét hebben.

Kennelijk gaat het telkens weer over gewoon volk – wat dat ook zijn moge-, dat zich door de heersende klassen niet erkend acht en verlangt dat de dames en heren bij hun beslissingen met zijn zorgelijkheden rekening houden.

Populisme wordt vaak geassocieerd met charismatisch leiderschap. Aangezien mensen erover klagen dat ze niet gehoord worden, werven politici die wél naar hun noden en zorgen kijken, snel veel aanhang. Charismatisch? Misschien. Maar wat is daar eigenlijk mis mee?

Als de traditionele beslissers hetzelfde hadden gedaan, zou er van populisme geen sprake zijn geweest. Zodoende moet men haast concluderen dat het ligt aan de koppige onwil van de “hogere” klassen om naar het volk te luisteren dat zoiets als populisme überhaupt kan verschijnen.

De elitaire escapades van lieden zoals Rob Riemen, die er zich in zijn Adel van de geest op beroemt in een poepchique, peperduur restaurant in New York met de dochter van Thomas Mann te kunnen dineren, wekken eerder het beeld van een zelfingenomen elite, die misprijzend de neus op haalt voor het plebs en kwistig geld rondstrooit, terwijl het volk morrend om betere lonen vraagt. Lui die de middelen hebben om even het vliegtuig naar New York te nemen om een avondje dikkenekkerij te spelen met een bekende dame, kunnen het zich veroorloven de universele kosmopoliet uit te hangen. Maar mensen die elke dag met de fiets naar het kantoor rijden hebben hier echt geen boodschap aan.

Het meewarig bejegen van de zorgen van het gewone volk etaleert een grondig en tegelijk onbeschoft misprijzen voor de wereld van de gewone, werkende mens, zonder wiens arbeid hun elitair gezwets niet eens mogelijk zou zijn.

Het is weinig origineel, maar de gedachte dat socialisme of zelfs marxisme in deze orde van gedachten bij het gehate populisme moeten worden ingedeeld, valt nogal lastig te onderdrukken.

Reybrouck krijgt op die manier gelijk: sommige “hogeren”  gebruiken hun schotschriften tegen het voorts ongedefinieerde populisme slechts als een middel om de afstand tussen henzelf en het door hen geminachte plebs te maximaliseren. Een zichzelf links noemend figuur als Rummens is ons derhalve heel wat uitleg verschuldigd…

En laten dan bovendien, omgekeerd, de rangen van de hogeren niet altijd even onbesproken zijn. Wat moeten we denken van de buitenechtelijke escapades van Albert Coburg – die nota bene hardnekkig weigert zijn eigen kinderen te erkennen? Of van de graaihanden van Jean-Luc Dehaene? Of van de bedenkelijke fiscale uitstapjes van Karel de Gucht – alsof de fiscus zonder reden een machtig man als een eurocommissaris van fiscale fraude gaat verdenken!

Er vàlt dus wel degelijk wat te zeggen over het gedrag van de zogeheten hogere klassen. Als “het volk”, dat zich dergelijke avonturen niet kan permitteren, op dit soort toestanden kritiek heeft, is elke poging om die kritiek als populisme weg te wuiven een versterking van dit populisme.

Idem dito voor wie naar de politieke en economische prestaties van de “elite” kijkt. Dat het economisch fout loopt is wel degelijk de schuld van de beslissers, net zoals het feit dat Nederlandsonkundige verpleegstertjes moeten worden aangetrokken om onze bejaarden aan hun bed te verzorgen. Dat heet “falend beleid”, en dat is niet de schuld van “het volk”.

En wat de Rummensen van deze wereld ook mogen beweren: eisen dat de besluitvorming rekening houdt met de zorgen van de massa van de mensen is niet verkeerd. Het is integendeel puur en zuiver democratisch – tenzij men de Zwitserse democratie met zijn rechtstreekse volksstemmingen en zijn vele referenda voor het gemak ook maar als populisme wil wegzetten.

Populisme wordt in verband gebracht met snel veranderende meningen in de publieke opinie. Vragen we ons af hoe dat komt? Als journalisten een miniem en op zich onbelangrijk stukje uit een interview tot in het extreme vergroten en zo in hun kranten laten verschijnen, wie is er dan de mening van de mensen aan het veranderen? Vooral als we weten waarom die journalisten zoiets buitenissigs doen: om de openbare opinie in hun zin te beïnvloeden of om zelf te scoren bij hun geldschieters.

 

Neen: het beroep op “populisme” maakt op mij geen enkele indruk.

 

 

Jaak Peeters

Jan 2013