Terwijl meerderheid en oppositie op elkaar inhakken om het bricolagewerk dat door de regering van de staat Belgique als “begroting” wordt voorgesteld resp. te verdedigen of neer te sabelen, ontstaat voor mensen die geneigd zijn wat verder na te denken meteen de tijd en de ruimte om andere, minder besproken vraagstukken van naderbij te bekijken.
Zo verscheen in de Groene Amsterdammer van 18 oktober een artikel van de hand van Rinnie van Est.
Van Est is werkzaam in het Rathenau Instituut, dat zich bezighoudt met het maken van vooruitzichten voor onze samenleving en zodoende de overheid moet adviseren.
Haar artikel is hallucinant, om niet te zeggen: beangstigend.
Ze schetst de ontwikkeling van techniek en wetenschap en maakt ons vervolgens, in het spoor van Martin Heidegger, duidelijk dat de maakbaarheidsgedachte zich van beide vormen van menselijk bezigzijn heeft meester gemaakt.
Vooral sinds de tweede wereldoorlog, met de opkomst van de bio – en informaticatechnologie, wordt de kloof tussen mens en machine steeds kleiner. Biologie wordt steeds meer technologie en techniek steeds meer biologie. Gentechnologie, klonering, prestatie-verbeterende stoffen, elektrostimulatie van de hersenen, zelfs bionische lichaamsdelen komen steeds dichter bij of zijn al werkelijkheid. Het is overigens bekend dat het Amerikaanse leger met dit laatste experimenteert. Zodoende zullen levende systemen, zoals het menselijk lichaam en de hersenen, steeds meer als een bouwdoos worden gezien: we kunnen in lichamen ingrijpen, zoals technici aan mechanische voorwerpen sleutelen. Aan de andere kant ligt het levensechter worden van apparaten in de lijn van de verwachtingen: ze zullen organische eigenschappen verwerven zoals herstelvermogen, emotie, intelligentie en misschien zelfs voortplantingsvermogen.
Zo komen we uit op wat bij nader toezien steeds meer op een nachtmerrie begint te lijken: wijzelf – ons lichaam, onze genen, onze hersenen, zelfs onze aandacht, onze interesses en dus ook onze hele sociale wereld – blijken voorwerp van maakbaarheid en technisch ingrijpen te worden. Daarmee worden we herleid tot bruikbare voorwerpen.
Dat roept vanzelfsprekend de levensgrote vraag op naar de integriteit van levende systemen, mensen op de eerste plaats. Het benauwende is dat we nog steeds geen goed antwoord hebben verzonnen op deze letterlijk levensgrote uitdaging.
Griezelig is voorts dat de ontwikkeling zélf van wetenschap en techniek steeds meer buiten de menselijke controle vallen en onafhankelijk van de wil van de mens hun richting uitgaan. Men spreekt hierbij over het zogeheten Collingridge-dilemma: in een vroeg stadium van technologieontwikkeling zijn de effecten nog niet te voorspellen wegens te vaag en te onbepaald. Tegen de tijd dat het wel kan, valt er niks meer te sturen, omdat er dan al allerlei ontwikkelingen op het getouw zijn gezet die niet meer terug te draaien vallen.
Dat is een op zijn minst zorgelijke kwestie.
Maar er is meer. Informatica en biologie – of biologische techniek – zijn hard bezig met de heuse industrialisatie van ons menselijk systeem. Dan is bedoeld: zowel het lichamelijke als het geestelijke en als bijproduct van dit laatste ook ons maatschappelijke systeem.
Want wees maar zeker dat er met biologische technieken schatten te verdienen vallen. Wie zal gewiekste, gewetenloze poenscheppers verhinderen hun uiteindelijk mensvernietigende werk te doen?
Rinnie van Est zegt dat ons mens-zijn te belangrijk is om over te laten aan de krachten van de techniek en de economie, maar heel veel reden tot optimisme geeft ze ons toch niet. We moeten volgens haar afstappen van de maakbaarheidsidee, want die is een illusie. Gelijk heeft ze daarmee, zoals het Collingridge-dilemma ons leert: de dingen ontsnappen aan onze greep en ze creëren ons een werkelijkheid die we nooit hadden voorzien en misschien ook nooit zouden hebben gewild – doch die er inmiddels toch maar is.
Maar hoe doe je dat dan: afstappen van de maakbaarheidsgedachte – in een wereld die nota bene precies diegenen die zulks willen doen te kijk stelt als laakbare ‘rechtse’ figuren?
Mensen die denken dat hier wat wazige filosofische principes worden opgevoerd, moeten zich eens afvragen wat dat betekent: een overheid die – bijvoorbeeld – gericht gebruik maakt van bepaalde producten in de voeding. Bijvoorbeeld om de agressie tegen te gaan – een schijnbaar positieve doelstelling, want wie kan er nu bezwaar aantekenen tegen de afname van agressief gedrag?
Een overheid die door de nieuwe biotechnieken bij machte is om laakbaar gedrag te beteugelen, kan echter ook sociaal en politiek onwenselijk gedrag met dit soort middelen bestrijden. Hoelang nog is de dag verwijderd dat het mogelijk zal zijn om mensen zodanig te “behandelen” dat ze extremistische opvattingen laten varen?
Laten we er ons goed van bewust zijn dat ook met dit soort manipulaties veel geld gemoeid kan zijn en bovendien enorme politieke belangen.
Wat is extremistisch gedrag?
Salafisme? Vallen daar anarchistische experimenten onder? Valt daar misschien ook polygamie onder?
Of nadert de dag dat de Belgische regering, hierbij aangemoedigd door de Europese commissie, het Vlaamse nationalisme als extremisme bestempelt?
Het minste wat we kunnen doen is de ogen wijd open houden.
Jaak Peeters
Nov. 2012