Het is « in » Europeesgezind te zijn. Wie kritiek heeft op Europa, wordt niet ernstig genomen. Hij wordt met enige meewarigheid bejegend. Hij of zij wordt dan geacht niet mee te zijn geëvolueerd, achter te zijn gebleven in een hopeloos door de tijd ingehaalde era.
Op die kritiekloze Eurogezinde houding is een antwoord meer dan nodig.
Al te veel Europees gezinde mensen schijnen niet in de gaten te hebben dat “Europa” bij de gewone man verre van geliefd is. Als er één institutie is die behangen wordt met het epitheton “zakkenvullers”, dan is dat Europa.
Mensen weten best wel dat internationale samenwerking wenselijk is. En er is vermoedelijk wel niemand die ervan moet overtuigd worden dat het maar best is de vrede te bewaren.
Om met dat laatste te beginnen: het is helemaal niet zeker dat de vrede het best is gediend met het stichten van een Europese superstaat. Men moet namelijk eens komen uitleggen wat het wezenlijke verschil is tussen een volkerenconstructie zoals het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, het voormalige Joegoslavië of de tweevolkerenstaat België en de veelvolkerenstaat Europa die sommigen op het oog hebben. Wat de eerstgenoemde constructie betreft: al halverwege de negentiende eeuw eisten zowel de Kroaten als de Hongaren meer autonomie van Wenen. In het ter ziele gegane Joegoslavië was er algemene wrevel tegen het Servische overwicht en het Belgische verhaal is genoegzaam bekend.
Er zijn nog meer voorbeelden: de eertijds machtige Sovjet-Unie, een veelvolkerenstaat bij uitstek – dan nog onder het op dat ogenblik onbetwiste marxistische banier dat proletariërs aller landen wilde verenigen – brak uiteen. Hélène D’ Encausse had het jaren voordien al voorspeld. En dan is er Canada, waar de spanningen tussen de Quebenaren en de Engelstalige Canadezen weliswaar slechts zelden tot bij ons deinen, maar in eigen land niettemin voor heel wat ongenoegen zorgen.
Er is een universele wetmatigheid, ook in het staatkundige leven, waar al te velen overheen zien: samenwerken kan maar als er vooraf respect voor elkaar werd getoond. Eérst komt het wederzijds respect, hetgeen zich moeten uiten in een zo beperkt mogelijk gehouden inmenging in andermans zaken. Respect uit zich in het geloof dat de ander best in staat is om zijn eigen zaken behoorlijk te beheren. Dat betekent het aannemen van een dosis vertrouwen in de kundigheid van de ander. Bovendien moet dat vertrouwen wederzijds zijn, want niets is zo broos als vertrouwen.
Wie spreekt over staatkunde heeft het veelal over machtsverhoudingen en technische manieren om die verhoudingen te organiseren. De federatie of de confederatie of de personele unie of nog wat anders. Maar dat alles is de oppervlakte.
Onderaan zit: het wederzijdse vertrouwen. Het geloof in elkaar, de overtuiging dat de ander naar best vermogen zijn zaken zal regelen.
Niet dat dit ook altijd effectief geschiedt. Falen doet iedereen. Maar zelfs in dat geval is het meestal verstandig om toch maar eens goed na te zien of iederéén het spel wel goed gespeeld heeft, alvorens met verwijten in het rond te gaan slingeren. Want wààrom hebben de Grieken “geknoeid” met hun boekhouding toen ze tot de eurozone toetraden? Ik ben geen specialist, maar dat is nu net de eerste vraag die bij me opkomt: die Grieken moeten toch ook geweten hebben dat de waarheid wel eens boven water zou kunnen komen? Waarom voelden ze zich dan verplicht om hun boekhouding “aan te passen”?
Met dit alles op de achtergrond valt er op de houding van wat zich als “Europa” aandient wel één en ander op te merken. Als Van Rompuy waarschuwt dat “Europa strenger zal toezien”, welk beeld staat hem dan voor ogen over de rol van dat Europa? Is Europa in zijn beeldvorming dan een strenge schoolmeester, die stoute kinderen zal straffen als ze hun huiswerk niet goed hebben gemaakt? Mag het verbazen dat “gewone mensen” deze houding ervaren – en ze ervaren ze, wees maar zeker!- als arrogant, onhebbelijk, schoolmeesterachtig? Hetgeen diezelfde gewone mensen dan vertalen als “zakkenvullerij”. Wat eigenlijk wil zeggen dat ze vinden dat Europa veel geld verdient, maar zijn eigenlijke werk niet doet. Bijvoorbeeld de crisis voorkomen, resp. bestrijden. En dus al dat mooie geld niet verdient. En dus…inderdaad zakken vult.
Zo dwaas is het volksoordeel niet.
Erger nog: de inderdààd arrogante, schoolmeesterachtige houding van Europa lijkt niet zozeer ingegeven door wantrouwen. Veleer is er sprake van een onderduims geloof in de eigen superioriteit, de meerwaardigheid van alles wat het predikaat “Europees” draagt. Dit vaak nauwelijks verholen geloof uit zich in de simplistische boodschap die vanuit die Europese milieus steeds weer opklinkt: wat nationaal is, is oubollig, kleinzielig en naar alle waarschijnlijkheid minderwaardig. Wat Europees is daarentegen, is modern, voornaam, hoogstaand en superieur. Het oude goed-slechtschema. Een moderne politieke religie. Dat maakt de Europese schoolmeester onverdraaglijk. Want dan ben je zelf altijd de slechte, de mindere, de betuttelde.
Als Europa – of wat zich daarvoor aandient – er niet in slaagt een andere houding aan te nemen, dan wacht Europa het lot van Joegoslavië of de Sovjet-Unie. En dan zullen heus niet die vermaledijde nationalisten met de vinger moeten worden gewezen, maar zij die uit het oog zijn verloren dat samenwerking en eensgezindheid altijd berusten op wederzijds respect.
Wie geen respect geeft, krijgt er zelf ook geen.
Jaak Peeters
Juni 2010.