De klemmen van getormenteerde mensen

De zoveelste “top” in Brussel van de leiders van de Europese Unie, op 19 oktober 2012, leverde een weinig inspirerend beeld op van een stel leiders die erin waren geslaagd te beslissen dat ze binnenkort zouden gaan beslissen. Natuurlijk ging het over de euro en de problemen met de Zuid – Europese landen, Griekenland voorop. Of de instelling van een bankenunie een goede of een slechte oplossing is of iets daar tussenin, mag hier even terzijde blijven.

De vraag luidt wat er met dit continent echt aan de hand is.

Toevallig verscheen er in vertaling een lang essay van Timothy Garton Ash van de universiteit van Oxford in de Groene Amsterdammer van 11 oktober 2012. Het stuk is veel te lang om er hier een samenvatting van te geven.

Maar wel is het zinvol alvast één van de onderliggende ‘rode draden’ van Ash’ essay te belichten.

Toen Mitterand en Kohl de Duitse hereniging van 1990 met elkaar bespraken, sprak Kohl tegenover Ash deze historische zin uit: “Besef je wel dat je hier tegenover de directe opvolger van Adolf Hitler zit?”

De persoonlijke ervaringen van de staatslui die de huidige Europese Unie hebben geschapen,  vormen in grote mate hun drijfveer. Daarin verschillen ze natuurlijk van geen enkel ander staatsman en zelfs van geen enkel ander mens: onze beslissingen worden altijd mede ingegeven door onze ervaringen uit het verleden.

Meer echter dan welke andere natie ook voelden de Duitsers de drang om zichzelf als Europese natie te rehabiliteren. Ze wilden bewijzen dat ze goede Europeanen waren en dat niemand nog enige reden mocht hebben om te vrezen dat de ramp van 1940 zich door Duits toedoen zou kunnen herhalen. De poging van de Duitsers om zich schoon te wassen door hun eigen nationale munt, de Mark, op te geven en zich daardoor als het ware bloot aan de rest van Europa over te leveren, moge wel edel lijken: ze is gestoeld op getormenteerde belevenissen en daarom verkeerd. Middenin een sfeer waarin de Duitsers dag in dag uit verwijten te verwerken kregen voor wat ze hadden uitgericht – alsof zelfs de Nazi’s niet ook kinderen van hun tijd waren, en zonder een bepaalde politieke, morele en sociale sfeer in héél Europa nooit hun noodlottige slag had kunnen slaan – zou geen enkele daad van zelfopoffering de garantie hebben geboden dat de verwijten voortaan zouden stilvallen. Zelfs als Duitsland zich als natie zou hebben opgeheven zouden velen zich gedwongen hebben gevoeld in te hakken op het Duitse verleden.

Veel belangijker nog is dat niemand met welke zelfvernietigende vorm van onbaatzuchtige opoffering dan ook de zekerheid kan scheppen dat het politieke gedrag van de toekomstige generaties binnen de lijnen van de menselijke ordentelijkheid zal blijven. Ook de beslissingen van toekomstige generaties zullen immers ingegeven worden door de persoonlijke levenservaringen van die toekomstige generaties. Ook voor de toekomstigen is het leven niet altijd stuurbaar en zullen sommige dingen hen overkomen.

Zoiets moeten Kohl en de zijnen ook geweten hebben en daarom kan de haast waarmee Kohl en zijn medestanders de Euro in het leven hebben geroepen, alleen maar verklaard worden vanuit hun persoonlijk verlangen om vooral zichzelf in de ogen van de geschiedenis van alle zonden te zuiveren.

Zulks is natuurlijk geen goede basis om constructies op te zetten waarvan men kan hopen dat ze vele decennia zullen meegaan.

De staatslieden van die jaren konden rekenen op een passieve consensus onder de volkeren van Europa, voor wie de gruwelen van de oorlog nog vers in het geheugen lagen. Maar 1990 is alweer 22 jaar voorbij en de mensen die de hoger genoemde gruwelen hebben meegemaakt zijn niet meer of zijn waarlijk oude mensen geworden, voor wie jongeren eventueel met liefde zorgen, maar waarvan de woorden tegelijk deze van oude mensen zijn geworden en veel te zwak en zonder overtuigingskracht klinken.

Mensen die vandaag op de leeftijd zijn waarop ze beslissingen nemen, kennen de oorlog nog alleen uit verhalen, films of eventueel de beelden van conflicten in verre landen. In extreme gevallen deinzen sommigen onder hen er zelfs niet voor terug om het idee van de oorlog weer op te pakken, zoals het “geval Verhofstadt” laat zien: het beste bewijs dat de toekomst nooit onder controle is. Niemand uit de nieuwe generatie heeft de oorlog zelf beleefd, er de spanningen en de emoties van doorleefd. Ze zijn, anders gezegd, door de oorlog niet langer getormenteerd.

Als zij het zouden zijn geweest die de beslissingen over de eventuele invoering van een Euro hadden moeten nemen, zou waarschijnlijk het commentaar van Martin Wolf het hebben gewonnen: “Bedenk eens hoeveel beter af Europa zou zijn geweest als dat wisselkoersysteem nog had bestaan, met ruime marges”.  Wolf spreekt hier over de fameuze slang, opgedoekt toen de Euro werd ingevoerd.

Als die slang nog had bestaan, zou Griekenland zelf monetaire maatregelen kunnen nemen en op die manier aan draconische besparingen ontsnappen, zodat de sociale onrust zou wegebben en een ronduit valse premier Di Rupo nooit de kans zou krijgen om een Vlaamsnationale verkiezingsoverwinning in het Europese gremium te gaan voorstellen als “populisme”,  aldus hopend dat Europa zich tegen de Vlaamse ontvoogding zal keren en dus de transfers van Vlaanderen naar Wallonië zal helpen in stand houden.

Het ziet ernaar uit dat een volledige opheffing van de Euro een enorme economische ravage zou aanrichten. Maar de vraag rijst toch maar of een terugkeer naar de slang niet tegelijk neerkomt op het kiezen voor een meer normale, rationele basis waarop beslissingen zouden moeten worden gebaseerd.  Al was het maar omdat men zich zo doende voorneemt zich niet langer door tormenten uit het verleden te laten drijven.

In die zin heeft het hele gedoe met de Euro veel meer te maken met het onvermogen van de leidende klassen om zich los te maken van die tormenten uit het verleden en zelf, op eigen gelegenheid en uitgaande van de eigen levenservaringen beslissingen te nemen.

Omdat de generaties die de wreedheden niet hebben meegemaakt er menselijk en psychisch niet door misvormd zijn, zijn ze in staat veel evenwichtiger te oordelen. De eeuwige vlucht vooruit zou dan niet hoeven, want ieder redelijk mens weet dat daardoor de nationale gevoelens nodeloos worden gefrustreerd. Die frustraties bouwen op hun beurt een gevaarlijke tijdbom in het hele Europese systeem in. Thomas von der Dunk zal op die manier snel gelijk krijgen.

Om het in eerbaar-linkse termen te zeggen: het wordt de hoogste tijd dat de hedendaagse Europese elites zich emanciperen en loskomen van de geestelijke klemmen die hun voorgangers hun hebben omgord.

Als dat niet gebeurt, is de hele Europese constructie geen lang leven meer beschoren.

 

Jaak Peeters

Okt 2012

De spinsels van een zelfverklaarde visionair

 

“ De tijd van de natiestaat is voorbij, net zoals die van de stadstaten ooit voorbij ging. De toekomst is aan de grote gehelen, die multicultureel en veeltalig zullen zijn. Het nationalisme dat het principe van één staat = één volk huldigt is voorbij én gevaarlijk, omdat het de noodzakelijke evolutie naar nieuwe tijd hindert.”

Ziedaar de samenvatting van Verhofstadts opvattingen over nationalisme, zoals hij die verwoordde in de ‘toonaangevende’ krant van Vlaanderen – niet toevallig gepubliceerd enkele dagen voor de verkiezingen van 14 oktober 2012.

Verhofstadts ideeën zitten fout en dit op historische, conceptuele én politieke gronden.

Eerst het conceptuele. Voor Verhofstadt is de natiestaat een staatstype, onderscheiden van de stadstaat en dat wat hij “grotere gehelen” noemt, doch die niets anders zijn dan imperia.

Net zoals een bedrijf gedragen wordt door een leidinggevend kader dat de belichaming van de ziel van dat bedrijf is, moet elke staat berusten op het bestaan van een “natie”, dit is: een verzameling mensen – naties zijn op de eerste plaats verzamelingen van mensen – die zich in die mate verenigd voelen dat zij een gemeenschappelijke lotsbestemming politiek vorm willen geven. Zonder een dergelijke dominante natie ontstaat er strijd om de ultieme macht. Dat leidt of tot het vestigen van een soort dictatuur of tot het uiteenvallen van de staat, zoals in het geval van Tsjecho-Slowakije.

Daarom is een staat altijd een natiestaat – maar niet altijd de goede.

Een natiestaat kan een volksstaat zijn, wanneer het beginsel van één staat = één volk dicht benaderd wordt. In de literatuur spreekt men dan over een verticale structuur: de dominantie wordt gevoerd door leden van de eigen etnie. Dat schept de grootste democratische kansen. Het kan ook een imperium zijn, waarbij één groep de dominantie voert en de bestaande staat belichaamt.  Dat is het laterale geval. Een imperium is een laterale staat waar één, veelal territoriaal af te bakenen groep dominant is over nog andere etnische groepen. Dat is het Belgische geval en was ook het geval in voormalig Joegoslavië. In het Belgische geval waren de Franstaligen en die Vlamingen die zich daarmee associeerden de dominante groep. In het Joegoslavische geval werd die rol door de Serven vervuld. Bij de Ottomanen waren het Islamitische Turken.

Een stadstaat is een natiestaat, alleen is die van beperkte territoriale omvang.

China, een voorbeeld van zo’n “grotere structuur” dat Verhofstadt aanhaalt, is een natiestaat, die voor 92% uit Han-Chinezen bestaat. Vlaanderen zal nooit homogener zijn.

Bovendien leven vele mensen die nochtans één natie zouden kunnen vormen toch in verschillende natiestaten: zo is het in Afrika.

Verhofstadts begrippenapparaat is hopeloos slordig en bovendien veel te strak hiërarchisch. Zo ontgaat het hem dat de Vlamingen een natiestaat kunnen vormen – dus gedragen door een in Vlaanderen dominante groep mensen die zich prioritair Vlaming noemen – maar toch steun kunnen geven aan een Europese natiestaat, die gedragen wordt door àndere mensen, die zich prioritair Europeaan noemen. Alles hangt af van de wederzijdse verhoudingen, waarvoor we het moeilijke woord “subsidiariteit” gebruiken. Voor hem sluiten stadstaten, natiestaten en datgene waarvan hij de ware aard verzwijgt, droogweg elkaar uit en staan ze in een lineair opgaande reeks, waarbij het laatste, de zogeheten “grotere structuren” de hoogst ontwikkelde vorm zou zijn. De complexiteit van de werkelijkheid ontgaat hem helemaal.

Het onderscheid moet zijn: de volksstaat versus het imperium, dat zo mild kan zijn dat weinigen het herkennen, oftewel volksnationalisme versus staatsnationalisme. De stadstaat is slechts een territoriaal beperkte versie van één van beide.

Hier priemt gelijk ook de klassieke utopische eindtijdgedachte en de illusie dat alles in de wereld altijd “vooruitgang” zou zijn. Als die theorie juist zou zijn, dan is de EU in ieder geval geen lang leven beschoren, wat dan volgt nà de “grotere gehelen” het planetaire stadium.

Dat brengt ons bij het historische.

Hier slaat Verhofstadt de plank zo mogelijk nog meer mis.

Niet alleen bestaat de stadstaat ook vandaag nog (Singapore), maar de antieke Griekse stadsstaten leefden niet op zichzelf: getuige is de Attische Bond. Meer nog: de imperiale staat, die voor Verhofstadt kennelijk de eindfase van de politieke ontwikkeling is, bestond ook in de antieke tijden, onder vorm van het Perzische Rijk.  We vergeten dan voor het gemak de Rijk van de Inca’s, de Azteken, de Tolteken, om over de Babyloniërs en de Assyriërs maar te zwijgen.

Daarmee maken we dus tegelijk komaf met dat utopische denken van Verhofstadt: het geloof aan een heerlijke toekomst. Frank van Dun heeft enkele jaren geleden het gevaar daarvan laten zien. Er bestaat geen politieke eindtijd.

Imperia hebben altijd bestaan. Altijd opnieuw werden ze belichaamd door een machtsgroep die zich met die imperiale staat vereenzelvigde: het Engelse koloniale rijk, het Ottomaanse imperium, Joegoslavië. Overal gingen die imperia weer ten onder, waarbij ze vaak volgens etnische grenzen uiteen vielen. Sommige imperia waren zelfs volgens etnische grenzen georganiseerd. Een recent voorbeeld was de Sovjet-Unie. Waar de etnische principes niet werden gerespecteerd was het hommeles: vraag het maar aan de Koerden!

Het idee dat de EU iets nieuws zou zijn, slaat dus nergens op en evenmin is het waar dat het iets visionairs zou zijn: het is de heruitgave van een oud refrein. Dat refrein luidt dat wie macht heeft, die altijd wil vergroten. Daarom proberen rijken zich altijd uit te breiden en willen rijker altijd rijker worden. Het is een middel om zich te onderscheiden en dus zich beter te voelen, hetgeen wijst op de existentiële aspecten ervan.

Maar Verhofstadt is ook een gevaarlijk man.

Ten eerste om Vlaamse redenen.

Vlaanderen heeft gestreden voor het Nederlandse karakter van Vlaanderen en het scheppen van legitieme en relevante structuren om het leven volgens eigen vormen mogelijk te maken. Door het homogeniteitsprincipe naar de scheurmand te verwijzen, haalt hij een vette streep doorheen de hele culturele en politieke emancipatiebeweging van de laatste tweehonderd jaar.

Ten tweede voert zijn denken naar de 19 eeuw. De veeltaligheid waarover Verhofstadt spreekt houdt geen rekening met de realiteit van het leven. Als verschillende talen door elkaar op één gebied worden gesproken, zal één ervan snel dominant worden. Men vrage het maar aan de Afrikaanssprekenden. Daarmee wordt de mogelijke dominantie van één klasse heringevoerd en grijpt men terug naar de maatschappelijke ordeningsprincipes van voor de sociale revoluties. Het wordt een wereld van rijke, dominante vreemdetaalsprekers die heersen over het gewone, autochtone volk. Verhofstadt is duidelijk een uitdetijdse retrofiguur met veel te veel invloed. Zijn “visie” veegt zowaar de hele emancipatie van de kaart.

De visionair, waarvoor Verhofstadt zich kennelijk houdt, blijkt bij nader toezien een gevaarlijke reactionair te wezen, die, zoals hij al heeft meegedeeld, niet zou aarzelen om “zijn” EU op verre slagvelden oorlog te laten voeren.

Daar is niks visionairs aan.

Dat heeft niks met verandering te maken.

Het is een verwerpelijk jazelfs: macaber staatsimperialisme van het ergste soort.

 

Jaak Peeters

Okt 2012

 

 

De spinsels van een zelfverklaarde visionair

“ De tijd van de natiestaat is voorbij, net zoals die van de stadstaten ooit voorbij ging. De toekomst is aan de grote gehelen, die multicultureel en veeltalig zullen zijn. Het nationalisme dat het principe van één staat = één volk huldigt is voorbij én gevaarlijk, omdat het de noodzakelijke evolutie naar nieuwe tijd hindert.”

Ziedaar de samenvatting van Verhofstadts opvattingen over nationalisme, zoals hij die verwoordde in de ‘toonaangevende’ krant van Vlaanderen – niet toevallig gepubliceerd enkele dagen voor de verkiezingen van 14 oktober 2012.

Verhofstadts ideeën zitten fout en dit op historische, conceptuele én politieke gronden.

Eerst het conceptuele. Voor Verhofstadt is de natiestaat een staatstype, onderscheiden van de stadstaat en dat wat hij “grotere gehelen” noemt, doch die niets anders zijn dan imperia.

Net zoals een bedrijf gedragen wordt door een leidinggevend kader dat de belichaming van de ziel van dat bedrijf is, moet elke staat berusten op het bestaan van een “natie”, dit is: een verzameling mensen – naties zijn op de eerste plaats verzamelingen van mensen – die zich in die mate verenigd voelen dat zij een gemeenschappelijke lotsbestemming politiek vorm willen geven. Zonder een dergelijke dominante natie ontstaat er strijd om de ultieme macht. Dat leidt of tot het vestigen van een soort dictatuur of tot het uiteenvallen van de staat, zoals in het geval van Tsjecho-Slowakije.

Daarom is een staat altijd een natiestaat – maar niet altijd de goede.

Een natiestaat kan een volksstaat zijn, wanneer het beginsel van één staat = één volk dicht benaderd wordt. In de literatuur spreekt men dan over een verticale structuur: de dominantie wordt gevoerd door leden van de eigen etnie. Dat schept de grootste democratische kansen. Het kan ook een imperium zijn, waarbij één groep de dominantie voert en de bestaande staat belichaamt.  Dat is het laterale geval. Een imperium is een laterale staat waar één, veelal territoriaal af te bakenen groep dominant is over nog andere etnische groepen. Dat is het Belgische geval en was ook het geval in voormalig Joegoslavië. In het Belgische geval waren de Franstaligen en die Vlamingen die zich daarmee associeerden de dominante groep. In het Joegoslavische geval werd die rol door de Serven vervuld. Bij de Ottomanen waren het Islamitische Turken.

Een stadstaat is een natiestaat, alleen is die van beperkte territoriale omvang.

China, een voorbeeld van zo’n “grotere structuur” dat Verhofstadt aanhaalt, is een natiestaat, die voor 92% uit Han-Chinezen bestaat. Vlaanderen zal nooit homogener zijn.

Bovendien leven vele mensen die nochtans één natie zouden kunnen vormen toch in verschillende natiestaten: zo is het in Afrika.

Verhofstadts begrippenapparaat is hopeloos slordig en bovendien veel te strak hiërarchisch. Zo ontgaat het hem dat de Vlamingen een natiestaat kunnen vormen – dus gedragen door een in Vlaanderen dominante groep mensen die zich prioritair Vlaming noemen – maar toch steun kunnen geven aan een Europese natiestaat, die gedragen wordt door àndere mensen, die zich prioritair Europeaan noemen. Alles hangt af van de wederzijdse verhoudingen, waarvoor we het moeilijke woord “subsidiariteit” gebruiken. Voor hem sluiten stadstaten, natiestaten en datgene waarvan hij de ware aard verzwijgt, droogweg elkaar uit en staan ze in een lineair opgaande reeks, waarbij het laatste, de zogeheten “grotere structuren” de hoogst ontwikkelde vorm zou zijn. De complexiteit van de werkelijkheid ontgaat hem helemaal.

Het onderscheid moet zijn: de volksstaat versus het imperium, dat zo mild kan zijn dat weinigen het herkennen, oftewel volksnationalisme versus staatsnationalisme. De stadstaat is slechts een territoriaal beperkte versie van één van beide.

Hier priemt gelijk ook de klassieke utopische eindtijdgedachte en de illusie dat alles in de wereld altijd “vooruitgang” zou zijn. Als die theorie juist zou zijn, dan is de EU in ieder geval geen lang leven beschoren, wat dan volgt nà de “grotere gehelen” het planetaire stadium.

Dat brengt ons bij het historische.

Hier slaat Verhofstadt de plank zo mogelijk nog meer mis.

Niet alleen bestaat de stadstaat ook vandaag nog (Singapore), maar de antieke Griekse stadsstaten leefden niet op zichzelf: getuige is de Attische Bond. Meer nog: de imperiale staat, die voor Verhofstadt kennelijk de eindfase van de politieke ontwikkeling is, bestond ook in de antieke tijden, onder vorm van het Perzische Rijk.  We vergeten dan voor het gemak de Rijk van de Inca’s, de Azteken, de Tolteken, om over de Babyloniërs en de Assyriërs maar te zwijgen.

Daarmee maken we dus tegelijk komaf met dat utopische denken van Verhofstadt: het geloof aan een heerlijke toekomst. Frank van Dun heeft enkele jaren geleden het gevaar daarvan laten zien. Er bestaat geen politieke eindtijd.

Imperia hebben altijd bestaan. Altijd opnieuw werden ze belichaamd door een machtsgroep die zich met die imperiale staat vereenzelvigde: het Engelse koloniale rijk, het Ottomaanse imperium, Joegoslavië. Overal gingen die imperia weer ten onder, waarbij ze vaak volgens etnische grenzen uiteen vielen. Sommige imperia waren zelfs volgens etnische grenzen georganiseerd. Een recent voorbeeld was de Sovjet-Unie. Waar de etnische principes niet werden gerespecteerd was het hommeles: vraag het maar aan de Koerden!

Het idee dat de EU iets nieuws zou zijn, slaat dus nergens op en evenmin is het waar dat het iets visionairs zou zijn: het is de heruitgave van een oud refrein. Dat refrein luidt dat wie macht heeft, die altijd wil vergroten. Daarom proberen rijken zich altijd uit te breiden en willen rijker altijd rijker worden. Het is een middel om zich te onderscheiden en dus zich beter te voelen, hetgeen wijst op de existentiële aspecten ervan.

Maar Verhofstadt is ook een gevaarlijk man.

Ten eerste om Vlaamse redenen.

Vlaanderen heeft gestreden voor het Nederlandse karakter van Vlaanderen en het scheppen van legitieme en relevante structuren om het leven volgens eigen vormen mogelijk te maken. Door het homogeniteitsprincipe naar de scheurmand te verwijzen, haalt hij een vette streep doorheen de hele culturele en politieke emancipatiebeweging van de laatste tweehonderd jaar.

Ten tweede voert zijn denken naar de 19 eeuw. De veeltaligheid waarover Verhofstadt spreekt houdt geen rekening met de realiteit van het leven. Als verschillende talen door elkaar op één gebied worden gesproken, zal één ervan snel dominant worden. Men vrage het maar aan de Afrikaanssprekenden. Daarmee wordt de mogelijke dominantie van één klasse heringevoerd en grijpt men terug naar de maatschappelijke ordeningsprincipes van voor de sociale revoluties. Het wordt een wereld van rijke, dominante vreemdetaalsprekers die heersen over het gewone, autochtone volk. Verhofstadt is duidelijk een uitdetijdse retrofiguur met veel te veel invloed. Zijn “visie” veegt zowaar de hele emancipatie van de kaart.

De visionair, waarvoor Verhofstadt zich kennelijk houdt, blijkt bij nader toezien een gevaarlijke reactionair te wezen, die, zoals hij al heeft meegedeeld, niet zou aarzelen om “zijn” EU op verre slagvelden oorlog te laten voeren.

Daar is niks visionairs aan.

Dat heeft niks met verandering te maken.

Het is een verwerpelijk jazelfs: macaber staatsimperialisme van het ergste soort.

 

Jaak Peeters

Okt 2012

 

ontaard socialisme

Je zal het maar beleven: een socialist die in een socialistische krant als de overtuiging van de redactie verkondigt dat een Vlaamse maatregel om de verfransing te stoppen in naam van de vrijheid moet worden opgeheven.

Nochtans is het dat wat de genaamde Steven Samijn – zelf wellicht geen Randbewoner – in zijn commentaarstuk van vrijdag 5 oktober 2012 neerschrijft.

Eerst valt Samijn de manier aan waarop het decreet tot stand is gekomen: als een “koehandel”. Dat is natuurlijk mogelijk, maar Samijn zet daarmee meteen een bepaald toontje bij het begin van zijn stuk, dat er vervolgens op is gericht dat decreet de grond in te boren. Het stuk vangt aan met een venijnige stemmingmakerij. Dat is toch wat socialisten telkens weer aan NVA en Vlaams Belang verwijten? Kennelijk zijn de rode broeders zelf niet vies van de streken die ze anderen aanwrijven.

Maar dat terzijde: je kunt het bezien als partijpolitieke retoriek met het zicht op de naderende verkiezingen.

De manier waarop een decreet tot stand is gekomen doet echter niets af van de waarde ervan. Met andere woorden: het gekraai over koehandel van Samijn had al beter niet in zijn stuk gestaan. Dat zou de kwaliteit van zijn pleegsel zeer ten goede zijn gekomen.

Een andere kwestie is zijn constatering dat het decreet weinig heeft opgelost. Hij noemt het een “symbooldossier”. Ook hier weer: een curieuze vorm van redeneren. Het decreet moge dan niet het verhoopte effect hebben gesorteerd: dat maakt het nog niet tot een symbooldossier.

Onder “symbooldossier” wordt meestal verstaan: een dossier van grote emotionele waarde zonder veel inhoud.

Dat is het dus duidelijk niet. Het is echt geen symbooldossier en dat dergelijke smalende opmerkingen vloeien uit de pen van iemand die geacht wordt het socialisme te verdedigen, doet levensgrote vragen rijzen.

Samijn moet toch weten dat er in en rond Brussel een massaal proces van sociale verdringing gaande is? Het moet hem, als socialist, toch allemaal heel bekend voorkomen: een jong koppel hoopt in de eigen gemeente een lapje grond te kopen om er op te bouwen, maar constateert dat de prijzen zo hoog liggen, dat hen niets anders overblijft dan twintig kilometer verderop een betaalbaar lapje te gaan zoeken. Die realiteit doet zich elke dag voor. Het jonge paar wordt daardoor een leven lang benadeeld. Het wordt namelijk veroordeeld tot grotere en langduriger woon-werkverplaatsingen. Bovenop komt de dure kinderopvang, waarvan de kosten natuurlijk oplopen naarmate de opvang langer duurt. Met de files overal kan dat behoorlijk wat worden.

Waarom werden de prijzen in de eigen gemeenten zo hoog?

Liberalen antwoorden met hun eeuwige slagwoord: “ de werking van de markt”. Die “markt”  is echter een van de gemeenste verhullende uitdrukkingen van de laatste eeuw. Wat is dat, “de markt”?

Die zogeheten markt is niets anders dan een niet op die manier benoemde verzameling van lieden die bereid zijn en vooral in de mogelijkheid verkeren voor een lapje grond meer geld neer te tellen dat ons hoger vernoemd koppeltje of in het algemeen de modale mens. De “markt” is dus geen naamloos en blind werkend “mechanisme” zoals liberalen beweren, maar niets anders dan de uiting van de financiële overmacht van een bepaalde groep.

Laat die groep nou toevallig voornamelijk uit Franstaligen en Eurocraten bestaan. Lieden die er geen been in vinden om hun eigen taal op te dringen bij de bakker en de slager en zich geen moer aantrekken van de hooggestemde principes in de taalwetten – die nochtans mee door Franstaligen werden opgesteld en ondertekend en in Zwitserland al eeuwen voor vrede zorgen.

Deze dames en heren beroepen zich op de vrijheid – recentelijk dus op de vrijheid van vestiging volgens het nieuwsoortige “recht” van de Europese unie. Iedereen is vrij om te gaan wonen waar hij wil toch?

Niet alleen is dat principieel niet waar, doch er is hier geen sprake van “vrijheid”. Het jonge koppel is helemààl niet “vrij” om zich waar dan ook te vestigen. Het wordt integendeel zelfs in de onmogelijkheid gesteld om die vrijheid uit te oefenen, doordat anderen gronden wegkapen tegen een prijs waar werkende mensen niet aan kunnen. De Europese “advocaat-generaal” die zich op het vrije vestigingsrecht beroept, maakt hier dus met de ene vrijheid die van anderen ongedaan.

Omdat de ene vrijheid die van anderen opheft, werden in het verleden de sociale wetten ingevoerd. Immers, uit naam van dezelfde vrijheid als die waar Franstaligen en de betreffende advocaat-generaal  zich vandaag op beroepen, werden vrouwen en kinderen tegen de “marktprijzen” tewerk gesteld. Ook hier weer gold dat de term “markt” een rauwe, onmenselijke werkelijkheid verhulde en wegstopte onder het door iedereen onderschreven principe van de vrijheid.

Alleen gold die vrijheid slechts voor wie geld had.

Welnu: precies hetzelfde doet zich thans voor ten aanzien van de vestiging van autochtonen in hun eigen gemeente. Het is de decreetgever te doen geweest een halt toe te roepen aan deze sociale verdringing.

Dat een hoofdredacteur van een zichzelf links noemend blad als Samijn helemaal meegaat in de kapitalistische liberale logica van de vrije markt en daarmee het liberaal-kapitalisme van de EU kritiekloos ondersteunt, toont hoever het socialisme is weggedreven van zijn ontstaansbasis.

Als Samijn kan staven dat het decreet een slag in het water is moet hij dat doen, zodat de decreetgever betere instrumenten kan uitwerken. Zodoende zou Samijn binnen de logica blijven die voor een socialist aantrekkelijk is.

Wat hij nu predikt is vanuit een socialistisch standpunt pure ontaarding.

 

Jaak Peeters

Oktober 2012

 

 

 

Journaille 2

Verschillende lezers van Doorstroming hebben erop gewezen dat de term journaille een uitvinding is van Jozef Goebbels.

Dat is interessant, want die man had verstand van demagogie. Alleen al daarom is het de moeite om op dit onderwerp nog even door te gaan.

In september van dit jaar betoogden zowat anderhalf miljoen Catalanen voor onafhankelijkheid. Herinnert iemand zich een artikel daarover in onze pers? Die lieden die zeggen Europees te denken, vinden het kennelijk niet nodig om een massamanifestatie die gericht is op de staatkundige grondstructuren van Europa te vermelden. De analyses van de kranten hadden er dagenlang bol van moeten staan. Veel belangrijker dan het gedaas van een mislopen Gentse ex-premier! Zo dringt zich de vraag op wat zij met Europa dan bedoelen en waarom zij zich Europeesgezind voorstellen, als dat soort fundamentele kwesties hen niet eens interesseert?

Onlangs gaf de opperbevelhebber van het Portugese leger een verklaring uit waarin hij onomwonden stelling nam in het debat omtrent de door Europa en het IMF opgelegde besparingen en verklaarde dat het leger achter de belangen van het Portugese volk staat.

Dat is zoveel als dreigen met een “volksstaatsgreep”. Iets over gelezen? Iets in de commentaren, misschien?

In IJsland heeft de zowat hele bevolking de regering tot ontslag gedwongen en haar opvolgers verplicht om de condities voor de terugbetaling van de leningen aan banken te herdefiniëren. De democratie echt aan het werk. Commentaren over gelezen?

Waarom staat de perswereld niet op haar kop, nu Leterme, inmiddels topambtenaar en dus geacht zich neutraal op te stellen, in West-Vlaanderen massaal voorakkoorden blijkt te helpen sluiten om zijn partij overal mee aan de macht te houden? Dit soort dingen is, zou men toch zeggen, voor de gezondheid van het democratisch proces oneindig belangrijker dan de weigering van Dewever om een tweederangsjournalist een interview toe te staan – wat trouwens Dewevers goede recht is.

En waarom brengt de onverantwoord interessante krant van Europees niveau uit Groot-Bijgaarden – vroeger met het AVV-VVK getooid – niets over de publicaties van de in Groot-Brittannië erg bekende Frank Furedi? Deze socioloog legt zich toe op het onderzoek van de vooroordelen van de Britse intellectuele en politieke klasse ten aanzien van de “gewone man”. Dat is, zou men zeggen, toch een “linkse” opstelling?

Neen, hoor! Want Furedi laat zien hoezeer de heersende klasse in zijn land misprijzen opbrengt voor wat zij “de gewone man” noemt. Die gewone man – waaronder honderdduizenden hooggeschoolden nota bene!-  wordt bekrompen en achterlijk genoemd. Furedi heeft kritiek op de allesoverheersende betekenis van de dada’s van de heersende groep: de multiculturele maatschappij, het onbelang van de eigen natie, het onbelang van familie en gezin, het onbelang van wat duizenden jaren lang als “normaal” werd beschouwd. Wat meer is: volgens Furedi ménen deze hoogverheven dames en heren ook echt dat het gewone publiek hopeloos bekrompen en achterlijk is en daarom niets beters verdient dan simpelweg overheerst te worden.

Uit de analyses van Furedi leren we ook dat het journaille niet alléén opereert: het maakt deel uit van een complex netwerk waartoe docenten en maatschappelijke activisten behoren plus een stel politici.

Dat netwerk acht zichzelf dus kennelijk verheven boven de massa van het volk, ook al bevat die massa veel meer intelligentie dan hun hele netwerk in het kwadraat.

Ze vinden er dan ook geen been in om die massa monddood te maken – integendeel zelfs: het hoort zo. Nieuwsgaring, medialeven, intellectueel debat: dat is hun speelveld.

En zodoende vinden ze het heel normaal dat recent nog zowel VTM als Knack een linkse hoofdredacteur kregen, nadat zulks eerder al was gebeurd met de staatszender, de kranten van de vroegere VUM en de Concentra-kranten. Het komt hén toch allemaal toe?

En evenmin vinden ze er een been in om rond een hele politieke strekking een cordon te leggen. ZIJ hebben immers gelijk. Het komt hén toen te bepalen wat anderen moeten denken.

Orwell tot leven gewekt.

Brengt hun gedoe dan kwaliteit?

Was dat maar zo!

Als een relschopper als Tom Lanoy een wind laat, levert dat grote artikels in hun bladen op. Maar zoals uit de voorbeelden hierboven blijkt, ontgaat hen het belang van gebeurtenissen die wel eens diepe impact zouden kunnen hebben.

Ze noemen zich links, maar vergeten dat links op de eerste plaats betekent: emancipatie. En ze schijnen maar niet in de gaten te hebben dat die emancipatie onvolledig is, zolang die niet ook politiek is, zodat bijvoorbeeld ook het Vlaamse volk geëmancipeerd hoort te zijn. Wie echter dààrvoor uitkomt, wordt uitgescholden voor extreemrechts of dat soort fraais. Koen de Bauw weigert de rol van Bart Dewever te spelen en een andere arrogantie weigert een prijs aan te nemen uit de handen van de voorzitter van een nochtans democratisch verkozen parlement.

Ziedaar hun ruimdenkendheid.

Ze noemen zich links, maar het ontgaat hen dat de EU steeds meer ingenomen wordt door de leiders van grote bedrijven. Nog zeer onlangs zei de CEO van DSM dat àlle verschillen in reglementen binnen Europa moeten verdwijnen. Weg staten. Weg volkeren. Weg regionale autonomie. Totale voorrang aan de winstmaximalisatie. Kranten zouden hierover in het lang en het breed moeten uitweiden, want emancipatie is ook vrijheid ten aanzien van de betrokken kapitalistische bedrijfsleidingen.

Wie dergelijke nochtans wezenlijke dingen te weten wil komen, moet op zoek in de rand van het nieuws.

Zelfs hun taalgebruik verdient het predicaat “kwaliteit” niet. In het onverantwoord interessante kwaliteitsblad uit Groot-Bijgaarden staat te lezen dat een landbouwer ernstig gekwetst werd toen hij in een put viel.

Sommige mensen denken bij dit alles meteen aan een complot.

Zover hoeft men het niet te zoeken. Het gaat om wat men in de psychologie cognitieve dissonantie noemt. Leon Festinger wist er alles van. Wie erbij wil zijn en van collega’s schouderklopjes wil krijgen, moet zien dat hij zijn opvattingen, ideeën, gevoelens en attitudes aanpast aan de heersende strekking. Anders wordt de spanning te groot of wordt men eruit geduwd. Van buitenaf bekeken lijkt zulks op een complot, maar het is gewone psychologie, zoals marketeers zeer goed weten.

Het toont hoe irrationeel de mens is en hoe gevaarlijk hij wordt als macht en hebzucht elkaar vinden, ook al is die macht ‘slechts’ ideologische macht en de hebzucht slechts het verlangen naar streling.

De conclusie is duidelijk.

Onze democratie staat voor een enorme uitdaging: het opzij schuiven van het journaille, zodat het ware volksleven weer terug in onze media weerspiegeld wordt. Mislukt dat, dan rest ons alleen nog de Orwelliaanse nachtmerrie waarin zelfs de sterke levenskracht van de laatste wilde op de lange duur verstikt raakt.

 

Jaak Peeters

Oktober 2012