En nog maar eens die integratie…

De uitspraak van Minister Homans, dat namelijk vele allochtonen de hun geboden kansen niet altijd nemen, heeft voor mezelf een aantal puzzelstukjes op hun plaats doen vallen.

Ik denk over de materie van de integratie van allochtonen en, in ruimere zin, de verhouding tussen allochtonen en autochtonen, al langer na. Ik doe mijn best om de onzin die lieden als Daniël Termont over onze hoofden trachten uit te strooien daarbij weg te spoelen. Heerschappen die radicaal voor de Nieuwspraak van de Big Brother kiezen roepen bij mij geen greintje sympathie op doch slechts misprijzen.

Ik heb het niet zo met die Big Brother, moet je weten. Ik ben een democraat.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat ‘de maatschappij’, dat is: de verzamelde spraakmakers in deze samenleving, collectief op een compleet verkeerd spoor zit. In de pers, in de VRT, in het onderwijs, in de politiek: allemaal zoeken ze naar de oorzaak van het uitblijven van een geloofwaardige integratie van allochtonen op plaatsen, waar ze het belangrijkste antwoord op hun vragen nooit kunnen vinden.

Ze gaan zich, veel te vaak en veel te fel, bovendien te buiten aan het scheppen van een heuse schuldcultuur. Ze lijken het erop aan te leggen dat iedereen ervan doordrongen raakt dat deze Vlaamse samenleving ziek is of blind voor de problemen die zij, als de énige Verlichte Geesten in den lande, kennelijk wél doorzien. Blind zijn we volgens deze sofisten voor het feit dat met name de Vlààmse samenleving behept is met een abnormaal grote dosis racisme. Dat die Vlaamse samenleving zich misdraagt door een stuitende vorm van discriminatie te huldigen. Het is, in dit jaar van de herdenking van Auschwitz, nog net geen beschuldiging voor nationaalsocialisme.

Zij zien dus in hun onnoemelijke wijsheid wat andere, simpele geesten maar niet kunnen begrijpen: dat we schuldig zijn, wij, Vlamingen, collectief nog wel. Dat Abou Jahjah zoiets vertelt, nou ja…. Maar hier gaat het om autochtonen. Mensen die het voortouw zouden moeten nemen en hun volk zouden moeten voorgaan. Maar voor hen zijn we dus schuldig. Allemaal, omdat we autochtoon zijn, inboorling in ons eigen geboorteland en omdat we laten zien dat we het moeilijk hebben met de onafgebroken instroom van zovele van-elders-komenden. We zijn schuldig omdat we beseffen dat we op deze manier vreemdeling kunnen worden in ons eigen land, zoals de Indianen dat werden na de massale instroom van blanken in Noord-Amerika. We zijn schuldig omdat we niet willen dat ons overkomt wat oeroude christelijke gemeenschappen overkomt overal waar de ‘ware Islam’ aan de macht komt. Ik herhaal slechts de woorden van bisschop Johan Bonny.

Ik moet dus niets meer van dat loze gepraat van schrijvelaars allerhande in ‘de boekskens’ of het arrogante, betweterige gezwets van lieden die zichzelf tot het gilde van de journalistiek en politiek correcte denkers menen te mogen rekenen.

Wijlen Albert Kriekemans – in het verre verleden mijn promotor bij mijn eindwerk aan de universiteit – schreef ooit een serie boeken over de psychologische ontwikkeling van het jonge kind tot aan zijn adolescentie. Aan de behandeling van die adolescentie is hij nooit toegekomen.

Maar over de vroege kinderjaren: daar heeft hij uitvoerig en met vuur over geschreven.

Als ik eraan terug denk zou ik willen dat de protagonisten van de Vlaamse schuldcultuur zijn geschriften met meer dan gemiddelde aandacht zouden lezen.

Kriekemans was van oordeel dat wat een mens uiteindelijk is geworden als hij het stadium van de volwassenheid heeft bereikt, het gevolg is van drie factoren: erfelijkheid, opvoeding en – voor een klein deel – persoonlijke prestatie.

In mijn Vlamingen zijn fatsoenlijke mensen heb ik een werkmodel geschetst, waarmee we het tegenwoordig vaak gebruikte begrip ‘identiteit’ op een handige manier kunnen aanpakken. Ik heb voorgesteld identiteit op te vatten als de aanwezigheid van een wereld van betekenissen. Ieder mens heeft op die manier een eigen wereld van betekenissen en een volk heeft zoiets ook.

Sommige van die betekenissen worden van nature uitgelokt door onze biologische constitutie. Kriekemans zou zeggen: door onze erfelijkheid. Een voorbeeld zijn vele van de betekenissen rondom de seksualiteit. Andere betekenissen hebben helemaal geen biologische basis, maar komen tot ons via onze cultuur en de opvoeding. Ideeën over de verhouding tussen mannen en vrouwen, bijvoorbeeld. En ja: sommige betekenissen zijn de vrucht van persoonlijke prestatie. Van lectuur, van studie, van wilsvorming – een woord dat tegenwoordig wel helemààl uit de mode is.

Aan betekenissen die hun oorsprong hebben in de biologie kunnen we doorgaans minder veranderen dan we zelf wel zouden willen. Maar op het terrein van de opvoeding en de cultuur en op het vlak van de persoonlijke prestatie valt er wel wat werk te verrichten. Dààr zijn wij, mensen, heer en meester. Zo schreef het ooit Bertrand Russell.

Ik loop nogal eens door wijken waar veel allochtonen plegen te wonen. Dan zie je ze: kinderen die op straat spelen, zoals wijzelf dat deden toen we kind waren. En midden in dat spel gebeuren er dingen die moeder liever niet ziet gebeuren. En dan volgt de welverdiende reprimande. Die klinkt dan vaak luid op als ik door zulke straten slenter. In vloeiend Arabisch of Berbers krijgen de kleine deugnieten te horen wat hun moeder op de lever ligt.

Het verschijnsel is bekend bij eenieder die hiervoor aandacht wil opbrengen en de moed heeft om de rijkere blanke wijken soms al eens in te ruilen voor een bezoek aan de allochtonenwijken.

Daar begint het dus.

Via de Arabische taal geven de moeders de betekenissen die in de Arabische cultuur gelden aan hun jonge kinderen door. Bedenk dan dat precies die jonge kinderen in een leeftijdsfase zijn, dat ze ontzettend vatbaar zijn voor het indringen van betekenissen van buitenaf. Denk maar eens aan Sigmund Freud. Ieder jongetje doorloopt wel op de een of andere wijze een fase door die door Freud de oedipale fase werd genoemd. In de moslimcultuur – die ik hier voor het gemak maar niet helemaal terecht gelijk stel met de Arabische cultuur – wordt die oedipale fase wellicht anders verwerkt dan in onze van christelijke principes doordrongen cultuur. Zo schijnt het dat in de moslimcultuur jonge jongetjes veel minder in de weg wordt gelegd dan in de westerse cultuur. Gelooft iemand in ernst dat zulks zich later niet manifesteert?

Ik zeg dit om te illustreren dat de levensfase waarin die jonge kinderen op straat spelen en waarin ze door hun moeders in het Arabisch terecht worden gewezen, op hun latere zijnswijze een diepe invloed heeft. En die invloed is een door de moslimcultuur gestempelde invloed, alleen al omdat als voertaal de Arabische taal wordt gehanteerd.

Ik ga nog een stap verder.

Als jongetjes van hun ouders te horen krijgen dat ze weliswaar door de wet verplicht zijn school te lopen, maar dat die school niet zo belangrijk is omdat de Profeet alles al gezegd heeft, dan mag het toch niet verbazen dat die kinderen, eens jongelui geworden, niet zoveel gelegen laten aan wat Kriekemans ‘persoonlijke prestatie’ noemde? Dat ze in de school hun broek verslijten en met hebbedingetjes bezig zijn in plaats van met zelfvorming?

Voeg daarbij het feit dat vooral jonge Marokkanen hun bruid in Marokko gaan zoeken, en dan ontkom je er niet aan dat het hiervoor geschetste scenario zich met zekerheid zal blijven herhalen.

En zo wordt een hele generatie allochtonen opgekweekt die op twee poten hinkt. Aan de ene kant leren ze in de school en allerhande openbare instellingen de betekenissen die voor onze Nederlandse cultuur kenmerkend zijn. Maar aan de basis van hun persoonlijkheid worden ze voorzien van betekenissen die uit een andere cultuur stammen en soms haaks staan op de eerste. Deze jongelui worden opgevoed als mensen met een dubbele tong, zoals de Indianen dat noemden.

En mensen met een dubbele tong weten zich niet geloofwaardig te maken. Hun tweeslachtigheid holt hen als het ware vooruit. Wie enige mensenkennis bezit voelt de dubbelzinnigheid aan en wordt gelijk achterdochtig.

Die dubbele tong is trouwens alomtegenwoordig in onze straten: ze neemt onder meer de vorm aan van de aanwezigheid van de hoofddoek. Immers: ook meisjes worden door hun ouders in het Arabisch opgevoed. Via dat kanaal dringen de betekenissen uit de moslimcultuur nog steeds ongehinderd in het jonge brein van de betrokken meisjes binnen. Later, als ze de volwassenheid bereiken, komen er vanuit dat brein twee elkaar tegensprekende boodschappen. De ene zegt dat ze zich als westerse vrouw moeten gedragen, met dito kleding en al. De andere fluistert hen met krachtige stem in dat ze niet westers zijn doch moslim en zich derhalve als Arabische vrouw moeten kleden. Daarom verschijnt op de meest hardnekkige wijze de islamitische hoofddoek waar die helemaal niet hoort. De slimsten verklaren dat ze op hun hoofd dragen wat zij zelf verkiezen. Dat is juist maar niet geloofwaardig, want zoals uit het voorgaande blijkt is hun keuze niet vrij. Anderen drukken daarmee uit dat ze weliswaar wel de voordelen van de westerse wereld wensen, maar er niettemin toch afstand van nemen. Meer zelfs: naarmate de druk om zich aan te passen toeneemt, klinkt ook de duistere stem uit de diepte van de Arabische ziel feller en wordt het conflict heviger. Voeg daar nog wat druk bij van wat zich ‘de moslimgemeenschap’ noemt – Renate van Zee schreef er een intrigerend boek over-, en het koppige resultaat ziet eenieder in onze straten.

Een dubbele tong dus, hetgeen elk vertrouwen wegneemt.

Als zo iemand komt solliciteren staat hij gelijk op achterstand, gewoon omdat de ambiguïteit van hem afstraalt. Ben ik te scherp? Toch vertel ik naar waarheid wat ik uit ervaring weet. En ik veroordeel niemand.

Ik probeer slechts dat te pakken te krijgen wat een hoop hierboven genoemde spraakmakers te enenmale schijnt te ontgaan: dat het proces van integratie een proces van menselijke identiteit is op een zeer elementair niveau. Dat mensen maar goed zullen kunnen samenwerken als ze elkaar vertrouwen en dat vertrouwen moet groeien of, in de termen van mevrouw Homans: moet verdiend worden. En dat die identiteit op de juiste manier moet gevormd worden.

Ik leg uit.

Welke gedachten rijzen er bij een selecteur op, denk je, als hij een jongeman voor zich krijgt die met veel gegesticuleer zichzelf probeert aan te prijzen als de ideale medewerker, maar wiens taalgebruik laat blijken dat hij de voertaal slechts als een tweede taal hanteert – na twintig jaar verblijf in ons land? Het gaat op dat ogenblik niet eens om de taalkennis an sich. Het gaat om de boodschap die er achter schuil gaat. Een kandidaat die zeven jaar nodig had om een studie af te werken waarvoor vier jaren voorzien zijn, roept toch ook twijfel op? De selecteur zal proberen uit te zoeken waarom die man of vrouw 3 jaren meer nodig had. En zo zal ook de genoemde allochtone kandidaat nader besnuffeld worden. Wie in dit stadium over bestraffing begint te praten, toont er niets van te begrijpen: het heeft allemaal veelal niet eens iets met het allochtoonzijn op zich van doen, maar wel met een gedragswijze. Met niet-verbale communicatie. En met de plicht van de selecteur om zijn werk goed te doen.

Nu is precies die niet-verbale communicatie de plaats waar het bepaald lastig is te verbergen dat je in een betekenissenwereld leeft die ànders is en daarom nader onderzocht moet worden op zijn compatibiliteit met de westerse doenwijzen in onze bedrijven. Het lijkt er vaak op dat sommigen eisen dat hun dossier niet nader mag onderzocht worden, omdàt ze moslims zijn en omdat een dergelijk onderzoek hen zou stigmatiseren. Zoiets denk je als je pleidooien hoort die het naamloos solliciteren willen bepleiten.

Een volstrekt omgekeerde wereld, want het is gewoon de taak van de selecteur om zijn onderzoek ten gronde te voeren. En het is aan de kandidaat te laten zien dat hij de functie waard is. Wie naamloos solliciteert onderstreept de hierboven genoemde dubbele tong.

Nochtans hoeft zelfs die taalkennis op zich geen probleem te zijn. Als een Pool in gebrekkig Nederlands komt solliciteren weet de selecteur ook wel dat die man zijn Nederlands zal moeten verbeteren. Maar de Pool geeft geen dubbelzinnig signaal. Het gaat immers om wat erachter zit. Als de mens die achter het masker dat voor hem zit eerlijk lijkt en vertrouwen opwekt, zullen zijn kansen stijgen. Maar beeld je de positie van de selecteur in die vertrouwen moet geven aan een masker dat kennelijk voornamelijk geformeerd werd in een cultuur, waarover hij zoveel slechts en gewelddadigs hoort? De selecteur heeft, daarentegen, alle reden om aan te nemen dat zijn Poolse kandidaat zijn werk naar behoren zal doen en dàt hij effectief Nederlands zal leren. Maar wat als diezelfde selecteur klachten krijgt dat de allochtonen die hij eerder al aan het werk heeft gezet onder elkaar steeds weer Arabisch beginnen te praten?

Deze zinnen leren ons ook dat de schuldcultuur die sommigen ons proberen aan te praten in hoofdzaak ongepast is.

Ik heb na onderzoek zelf niet alleen geen reden gevonden om de modale Vlaming met zo’n schuld te beladen. Er is meer: de kern van het probleem ligt elders. Hij lijkt me te zijn dat de modale allochtoon – bedoeld is de allochtoon uit een moslimcultuur – als jong kind opgevoed wordt op een manier die hem soms vrijwel ongeschikt maakt om in onze cultuur te functioneren. Dan vervolgens de schuld van dit tekortschieten op die laatste cultuur werpen, is onfatsoenlijk.

En evenmin wordt de zaak opgelost door alleen sociaaleconomische maatregelen te nemen – al zijn die vanzelfsprekend wezenlijk. Maar die maatregelen komen namelijk pas in werking nadàt de opvoeding de jongeling geschikt heeft gemaakt om in die sociaaleconomische wereld te functioneren. Als kinderen niet op de juiste manier worden opgevoed, kunnen zelfs de beste sociaaleconomische voorwaarden de problemen niet oplossen. Zien we niet dat sommige Jihadstrijders hoog opgeleid en sociaaleconomisch succesrijk zijn?

Ik heb daarom niets met al die cijfers die ‘bewijzen’ dat de arbeidsparticipatie in Vlaanderen te laag is in vergelijking met de cijfers in het buitenland, om dan vervolgens gelijk voor repressieve actie te pleiten. En ik moet zo mogelijk nog minder met de verklaring als zou Vlaanderen worstelen met een groot “racismeprobleem”. Dat is niet alleen niet waar, het is onfatsoenlijk en het slaat de plank kilometers mis.

Ik geloof dat de kern van het vraagstuk van de integratie ligt bij de gang van zaken in de jonge immigrantengezinnen. Daar en nergens anders begint een ware integratie. Moeders moeten hun kinderen in het Nederlands berispen – wat mij betreft in plat Aantwaarps, maar niet in het Arabisch. Groen-parlementslid Rzoska deelt ons mee dat ze bij hem thuis alleen Nederlands praatten. Tja: dan verlies je natuurlijk zowat de hele Poolse bagage van je ouders, maar het is wel consequent-integrerend. Beseffen we allemaal wel wat een wereld van verschil het maakt als je als dreumes in het Aantwaarps werd berispt of in het Arabisch? In het tweede geval blijf je een Arabier. In het eerste wordt je een Antwerpenaar. Zo scherp ligt het. Is het echt zo verwonderlijk dat wie in het Arabisch wordt opgevoed door mensen die de hele tijd onder elkaar Arabisch spreken en zich als min of meer vrome moslims gedragen, zelf ook de Arabische identiteit centraal stelt? Alweer dus gaat het helemaal niet om schuld of tekortschieten, maar om de constatering van een doodsimpel, universeel feit van alle tijden, namelijk dat volwassen mensen hun vorming in belangrijke mate in hun kindsheid krijgen en ze door de waarden en betekenissen in die kindsheid ook diep gestempeld worden. Al die Arabische huishoudens zijn in feite allemaal kleine Arabische etnische eilandjes. Nogal wiedes dat de kinderen later Arabieren worden. Dat kan toch niemand hen kwalijk nemen?

Als ik, zoals al wel eens gebeurt, door de straten van Rotterdam loop, hoor ik jongelui die kennelijk van zuiderse afkomst zijn onder elkaar in plat Rotterdams discussiëren. Die gasten: dàt worden Rotterdammers. Hier worden de Aboutalebs gevormd.

Maar in Antwerpen? In Mechelen? In Sint-Niklaas? In Gent? Misschien ligt het dus wél aan de Vlamingen, maar niet diegenen die de spraakmakers doorgaans in deze kwestie op het oog hebben en bovendien op een heel andere manier….

Hier kan het beleid naar mijn smaak heel wat ondernemen. Het beleid zelf valt dus wél wat kwalijk te nemen. Het beleid en zeker ook de spraakmakers die hun bladzijden of hun ‘tweets’ vullen met loze beschuldigingen aan het adres van autochtonen die zelf ook niets liever willen dan dat die integratie vlot zou verlopen. Als jongemannen dan toch hun bruid in het herkomstland willen zoeken, dan kan het beleid hier toch over nadenken, om vervolgens actie te ondernemen? En als het waar is dat de kiel van de latere persoonlijkheid in de eerste kinderjaren wordt gelegd, moet de integratie ook in die kinderjaren beginnen.

Anders kwéék je ongeloofwaardige volwassenen, wier gedrag dan vervolgens een self fullfilling prophecy wordt: die volwassenen handelen ook zo. Ze leren de hypocrisie – met excuses voor het woord – als een tweede natuur, waarbij ze die hypocrisie vervolgens projecteren op de westerse cultuur.

Wordt dan het kleuteronderwijs geen essentieel issue? En moeten onze leerkrachten niet beter en anders opgeleid worden? Denkt men echt dat het zal volstaan om hier en daar wat gehoofddoekte leraressen voor de klassen te posteren? Een dergelijk voorstel zal de opgroeiende jonge moslims nog sterker in hun eigen gelijk bevestigen.

Als ik zeg dat het vraagstuk van de integratie gesteld wordt binnen de jonge immigrantengezinnen, zeg ik tegelijk dat integratie alleen kan aangepakt wordt op het vlak van de vaak meest intieme menselijke verhoudingen. Een overheid kan hierbij alleen maar voorwaarden scheppen, maar ze moet dat dan ook doen, zoals de Amerikaanse regering dat al in de negentiende eeuw bewust en massaal deed.

Het is niet aan het beleid om het echte veldwerk te verrichten. Maar inmiddels heeft Liesbeth Homans gelijk: het volstaat niet dat moslimorganisaties in koor verklaren dat ze zich tegen het extremisme willen verzetten. Als ze er effectief ook iets willen tegen doen, dan moeten ze de zaak bij de wortel aanpakken: bij de opvoeding van hun eigen jonge kinderen.

Jaak Peeters

Jan. 2015

Laten we ons misleiden?

Op de dag van de aanslag in Parijs op de redactie van het anarchistische blad Charlie Hebdo door moslimextremisten verscheen de originele Franse versie van Michel Houellebecqs roman Soumission – een titel die doet denken aan de film Submission van Theo van Goch. Van Goch werd in 2004 door een moslimextremist vermoord.

De Nederlandse vertaling van het boek is nog niet beschikbaar doch redacteur Christiaan Weijts wijdt er in de Groene Amsterdammer van 15 januari 2015 niettemin een heel artikel aan. Het verhaal gaat over een zekere François, die na een Islamitische machtsovername in Frankrijk, waardoor Frankrijk een Islamitische staat is geworden, tot de conclusie komt dat die islamisering nog niet zo slecht is. De Franse bevolking ondergaat het proces vrij gedwee, zelfs met een zekere opluchting omdat ze eindelijk weer een spirituele dimensie heeft. ‘Wat sloten geld van de oliestaten en gratis polygamie met piepjonge meisjes helpt ook.’ Meteen laat Houellebecq zien wat hij over de westerse beschaving denkt: terminaal wegens compleet verhangen aan consumentisme, in de macht van het grootkapitaal en met een volkomen gebrek aan welke diepere existentiële dimensie dan ook. En die Islam kan dit laatste tekort opvullen. Ter wat ongewone illustratie: westerse vrouwen kleden zich overdag weliswaar sexy, doch hullen zich ’s avonds in slobberige, afgestompte, afstotende en zielloze kleding. Arabische vrouwen halen ’s avonds integendeel voluit alle vrouwelijke verleidingskunsten uit de kast…

Kwestie van weloverwogen prioriteiten.

Kortom: een wat afgezwakte vorm van sharia is nog niet zo slecht, verklaart Houellebecq uitdagend.

Zonder verder op de roman zelf in te willen gaan zien we hier één methode verschijnen die sommigen – ter linkerzijde? – aanlokt om met de oprukkende Islam om te gaan: zich ermee verzoenen. Zich neerleggen bij wat uiteindelijk onontkoombaar schijnt.

Het zou echt niet de eerste keer in de geschiedenis zijn dat de dingen op deze manier lopen….

Een ander antwoord op de dreiging is dat van Wilders of Le Pen.

Beide worden ze afgeschilderd als extreemrechts – altijd zonder enige definitie voor deze laatste term. Als je een term niet definieert kun je hem altijd wel gebruiken. Pour besoin de la cause, zoals men dat zegt.

Wilders en Le Pen willen de grenzen weer dicht. Ze drukken daarmee de wens van grote aantallen mensen uit. Met zoveel woorden heeft Marine Le Pen te kennen gegeven dat voor haar Schengen de schop op moet: gesloten grenzen betekent weer controle en dus alvast een groter veiligheidsgevoel.

Een gevoel. Het gevoel dat men de zaken weer in de hand heeft.

Maar is dat gevoel ook terecht?

In hetzelfde nummer van De Groene verscheen een column van Ewald Engelen. Ze werpt licht op een dimensie die ook in deze kwestie onderbelicht is. Engelens verhaal luidt dat de installatie van de ‘Interne Markt’ of structuren zoals de NAFTA de nationale markten stapsgewijze vervlechten via allerhande verdragen. Uniforme regels verhogen de winsten van internationaal opererende bedrijven. Als die harmonisatie, zoals dat eufemistisch heet, negatieve effecten blijkt te hebben, zoals delocalisatie, sociale dumping, druk op de lonen naar het laagste niveau en rationalisaties, dan blijkt de nationale politiek niet langer bij machte om in te grijpen. De verdragen hebben de macht immers aan de rechtbank overgedragen. Zelfs de Canadese subsidies voor duurzame energie werden door Amerikaanse energiereuzen aangevochten als marktverstorend! De installatie van de Interne Markt heeft fors bijgedragen aan het vergroten van de sociaaleconomische tegenstellingen. Volgens Prof. Beckfield van de Harvard komt bijna de helft van de toename in inkomensongelijkheid sinds de jaren zeventig op rekening van die Interne Markt. Onderzoek heeft geleerd dat diezelfde Interne Markt voor belastingsconcurrentie heeft gezorgd, druk op de schatkist, de belastingsdruk heeft verhoogd en de staat armlastig heeft gemaakt. Dat alles terwijl de democratisch verkozen regeringen steeds machtelozer worden. Engelen aarzelt niet om te spreken over democraticide.

Het liberalistische patroon wordt hier duidelijk. Een liberale fundo als K. De Gucht, die gezworen heeft tot zijn laatste ademsnik tegen “het nationalisme” te zullen strijden, heeft met die mechanismen de middelen in de hand om de nationale staten irrelevant te maken. Want de grote vijand van het liberaal wereldkapitalisme is de nationale staat. Aldus klinkt één van de liberale dogma’s. Wie goed toegekeken heeft bij de recente politieacties in West-Europa, moet het zeker zijn opgevallen dat politiemensen overal op krek dezelfde wijze zijn geüniformeerd. Toeval?

Het militaire is inderdaad het enige dat voorlopig aan de harmonisatie ontsnapt. Zodra ook die burcht is ingenomen, staat de technocraten niets meer in de weg om de grootbedrijven volledig de vrije hand te geven en hun natievernielend werk af te maken.

Gedekt door een schertsparlement – niemand gelooft dat het EU-parlement zelfs maar in de verste verte voeling kàn hebben met wat onder de bevolking leeft, want het heeft er integendeel alle schijn van dat dit ‘EU-parlement’ zich door de duizenden ‘lobbyisten’ van de grootbedrijven als een blinde os laat meevoeren – heeft de liberalistische technocratie bereikt wat ze beoogde: de wereld voor de voeten van het grootbedrijf openleggen.

Intussen houdt zowat iedereen strak de blik op het jihadisme gericht. De deur moet voor extremisten dicht. Dat is terecht, doch intussen dringt het liberalistische monster langs de achterdeur binnen.

Zo rijst dan de vraag of we niet bezig zijn onze aandacht te laten afleiden.

Wat meer is: versterken die twee krachten elkaar niet? Het liberalisme is immers vooral gediend met een kritiekloos consumentisme en heeft echt geen behoefte aan kritisch denkende burgers. Doch ook het jihadisme heeft geen boodschap aan zulke kritisch denkende burgers, want die nemen niet zomaar goedschiks aan wat imams en zelfverklaarde kaliefen vertellen. Rationele vragen stellen levert je 1000 stokslagen op. En het hypocriete Westen blijft in Saudi-Arabië olie kopen liever dan in een Rusland, dat onze bondgenoot zou kunnen zijn.

Het is overigens vanuit de geschiedenis toch ook bekend dat de sultans en dito heersers het veelal best konden vinden met hun volgens liberalistische principes opererende internationale vriendjes?

En zo wordt de kwestie in alle scherpte gesteld. Ze luidt dat onze democratie niet door één gevaar wordt bedreigd, maar door twee. Internationaal grootbedrijf en jihadisme zouden wel eens minder tegengestelde belangen kunnen hebben dan we onszelf voorspiegelen.

Als deze indruk een grond van waarheid bevat, dan geeft dat zicht op een derde weg.

Dan moet de gedachte, dat de Islam voor spiritualiteit kan zorgen zoals Michel Houellebecq suggereert, niet zonder meer verworpen worden. Niet dat we daarom de Islam moeten omarmen – horresco referens-, maar die leer zou ons wél kunnen prikkelen om zelf weer naar meer diepgang te gaan zoeken. We zouden kunnen gaan begrijpen dat er meer bestaat dan alleen wat centen en procenten.

Zulke zoektocht dwingt ons vermijdelijk ons tegen consumentisme, de overal opdringende infantiele reclame en de kortzichtigheid van de ons aangeprate waan van de dag te verzetten. Tegelijk dwingt deze houding ons op zoek te gaan naar onze eigen roots, onze eigen wortels, zodat we terug werk kunnen maken van onze democratie. Dat voert ons even onvermijdelijk terug naar onze eigen naties en weg van de illusie die de fel-antinationalistische marxist Hobshawm op het einde van zijn boek Natie en Nationalisme sedert 1780 verkondigt: “ De uil van Minerva die wijsheid brengt vliegt uit bij schemering, zei Hegel. Het is een goed teken dat die nu rond naties en nationalisme cirkelt.”

Deze schets hierboven is – toegegeven – heel erg vluchtig. Doch wie de boodschap van de Franse schrijver Houellebecq en de Hollandse democraat Engelen aan elkaar koppelt, ontkomt niet aan de vraag of we niet bezig zijn onze aandacht af te laten leiden.

En of die uil niet veeleer rond ook de EU, het grootkapitaal en hun beider vrienden moet cirkelen.

Jaak Peeters

Januari 2015

De kerk in het midden?

Een beschaafd mens hoort kies te zijn in zijn uitspraken. Zeker als er medemensen door religieuze fanaten koelbloedig vermoord werden. Er is gewoon geen verantwoording mogelijk voor wat in Parijs op 7 januari 2015 gebeurd is. Zulke dingen kunnen niet. Niet in 2015, niet in 1940, niet in 1914 en niet tijdens de godsdienstoorlogen.

Commentatoren gaan krampachtig op zoek gaan naar een antwoord op de vraag: hoe kon zoiets gebeuren? Had dit kunnen worden voorkomen?

Nu kun je zeggen dat sommige perslui nogal grof zijn in hun uitingen. Het satirische blad dat nu doelwit was, heeft wel vaker op het randje van het welvoeglijke gebalanceerd.

Dat verandert niets aan de zaak op zich, maar het roept wel andere overwegingen op.

Die overwegingen zijn pijnlijk.

Ik heb op NOS en VRT debatten over de verschrikkingen in Parijs gevolgd. Daarin zijn vele zeer wijze en heel juiste dingen gezegd.

Eén van de uitspraken die beklijft is dat jonge Islamieten in een nihilistisch Europa dat elke identiteit bestrijdt verloren lopen en alleen nog aan een felle kik genoeg hebben om zichzelf een identiteit aan te meten. Ze komen vanuit een cultuur die nog in de premoderniteit vasthangt recht in een laat-moderne en in sommige opzichten zelfs postmodernistische tijd terecht. Er is een onoverbrugbare kloof tussen een wereld waarin de Ultieme Waarheid geldt, met aan het hoofd in een of andere godheid aan de ene kant en een wereld aan de andere kant, waarin een – met permissie – charlatan als Derrida kan zeggen dat er geen waarheid bestaat en mensen in teksten of verhalen leven, die nergens beginnen of eindigen. Of nog: een wereld waarin een Verhofstadt identiteit kan wegzetten als de aanzet tot vijandigheid of zelfs de aanleiding tot de gaskamers.

Wie vanuit Algerije, waar hij op een duidelijke identiteit terug kon vallen, terecht komt in een wereld waarin zulke dingen openlijk verkondigd worden, raakt al makkelijk elk spoor bijster.

Mijn punt is dat wie een probleem wil aanpakken, dat in zijn volledigheid moet doen.

Welnu: na de bovenstaande inleiding wil ik op drie punten wijzen.

Ten eerste: is het niet wat simpel om de aanslag in Parijs en soortgelijke die ongetwijfeld nog zullen volgen in hoofdzaak toe te wijzen aan het nihilisme in onze maatschappij? Is het niet eerder zo dat dit nihilisme – waar ik me helemaal niet mee kan verzoenen – weliswaar de prooi gereed legt, maar dat het bespringen van die prooi toch nog wat méér vereist?

In West-Europa (In Oost-Europa liggen de zaken nog anders) is de godsdienst al decennialang naar de privésfeer gedrongen. We zijn terecht gekomen in een seculiere maatschappij. Dat heeft inderdaad een leegte geschapen, maar de moderne, geëmancipeerde en geschoolde mens wordt geacht die leegte zelf op te vullen. Dat gebeurt vaak wel, zij het niet altijd op de beste manier. Maar zo is de stortvloed van holistische, oosterse en new-agetoestanden wat beter te begrijpen. Men begrijpt waarom mensen op zoek gaan naar hun voorouders en zich op de genealogie werpen. En men begrijpt ook waarom sommigen zich in zacht en nog anderen zich in sterk nihilisme wentelen. De enen gedragen zich als bange mussen, hopend dat ze door hun low-profile de dans zullen ontspringen. De anderen meten zich een identiteit aan door te schoppen, zoals Onno in het verhaal van Harry Mulisch.

Echter: is er onder ons iemand die zich tot het soort moordpartijen zoals in Parijs aangezet voelt?

Daarom is mijn positie dat de aard van de Islam – of sommige delen daarvan – zelf aanleiding is tot dit soort misdaden, op dezelfde manier als het religieus fanatisme in de zeventiende eeuw tot veldslagen leidde.

Is het niet verbazend dat Moslimorganisaties zich haasten om ons uit te leggen dat ‘de’ Islam zulke misdaden niet beoogt? Waarmee ze ons duidelijk maken dat dergelijke uitwassen er wel degelijk zijn. Terwijl er intussen door IS bij de vleet misdaden tegen de menselijkheid worden gepleegd. Bij mijn weten worden dit soort misdaden niet door katholieken of protestanten gepleegd.

Dat brengt me bij mijn tweede punt.

Al enkele decennia lang worden politici en politieke strekkingen die voor dit soort toestanden waarschuwen als extreemrechts weggezet. Wie erop wees dat er agressieve componenten in de Islam verborgen zitten, werd onverdraagzaam genoemd en werd het slachtoffer van wetten tegen racisme – wat dat laatste ook moge betekenen. Hele strekkingen werden in een heus ‘cordon’ opgesloten en de architecten van deze ondemocratische opstelling werden met een staatsministerschap beloond. Ik schrijf ‘wees’. Maar het is nog steeds zo. De Wereld Morgen sluit zich aan bij een Europese vereniging “contre la Islamophobie”. Nog steeds worden autochtonen die waarschuwende geluiden laten horen of hun ongenoegen uiten afgedreigd met straffen door een ad hoc-wetgeving en zijn er persmedia die als een heus systeem het bekladden van autochtonen door allochtonen tot hun mediatieke plicht schijnen te rekenen.

Maar heeft iemand van die geniale journalisten en hun politieke geestesgenoten er ooit al eens aan gedacht dat die waarschuwingen misschien een grond van waarheid zouden kunnen bevatten? En dat men die waarschuwingen dus ernstig moet nemen in plaats van ze weg te honen als xenofobie of racisme? Als het journaille dat nu in zijn hart is getroffen wat ruimdenkender was omgesprongen met mensen wier opvattingen zij zelf niet meteen delen, dan had de politiek misschien de ruimte gekregen om preventieve maatregelen te nemen.

Zo kom ik op mijn derde punt.

Het journaille is in zijn hart getroffen. Dit is wel héél duidelijk. Men name een blad dat zogenaamd de vrijheid van meningsuiting belichaamt is het directe doelwit van een bewuste moordaanslag geworden. Waarom? Omdat dit blad meningen verkondigt die voor extreme Islamieten onaanvaardbaar zijn en dus niet zouden mogen geuit worden.

Doch als de journalistiek op z’n zachtst nogal selectief is bij de uitoefening van zijn mediatieke plichten, ontkomt men niet aan de gedachte dat die vrijheid van meningsuiting vooral de vrijheid is om hun mening te uiten – maar niet die van mensen, met wier mening zij zich niet verzoenen kunnen.

Mutatis mutandis en overtrokken gezegd moet ik dan de moordenaars meegeven dat ook zij die vrijheid voor hun waarheid en hun mening opeisen. Dat verantwoordt hun moordpartij niet, maar het doet wel denken. Hun mening is even onverzoenlijk met de opvattingen in het bedoelde blad als de mening van de journalisten die botsten met wat zij dan maar ‘extreemrechts’ noemen. Als extreme standpunten niet mogen, dan geldt dat voor elk extremisme.

Waarom heeft men de kerk niet veel eerder consequent naar het midden gehaald?

Jaak Peeters

Januari 2015