Over het zogeheten populisme

Sinds de schottoespraak van Albert Coburg, die gemeend heeft  het stemgedrag van grote aantallen Vlamingen voor populisme te moeten verslijten, past het om er de gedachten eens te laten over gaan.

Het eerste wat daarbij opvalt is het volstrekt ontbreken van een algemeen aanvaarde definitie. Elke auteur hanteert zijn eigen definitie, sommigen hebben er geen of hanteren er tegelijk verschillende.

Een voorbeeld is de tekst van Arnold Labrie in het monumentale Nationalisme, naties en staten. Hij heeft het over panslavisch populisme, populistisch nationalisme, utopisch populisme, populistische boektitels, volksnationalisme als populisme en nog wel enkele van dit soort omschrijvingen. Alles binnen een bestek van hooguit 50 bladzij.  Stefan Rummens, een als KUL-ethicus vermomde Agaleffer, omschrijft populisme in Filosofie als de gedachte dat democratische beslissingen een directe uitdrukking moeten geven  aan de wil van het volk.  Een andere “artiest” is Rob Riemen die de opkomst van Wilders’ PVV in Nederland niet alleen als populisme ziet, maar er zelfs de terugkeer van het fascisme in meent te bespeuren.

Wie de definitie van Rummens tegenover de visie van Riemen plaatst, merkt meteen dat die beide elkaar uitsluiten.  Wilders was immers duidelijk bereid tot het sluiten van compromissen toen hij aan het kabinet Rutte I zijn gedoogsteun gaf. Als de PVV populistisch is, dan vereist het populisme in ieder geval niet de rechtstreekse omzetting van de wensen van de kiezer in wetten. Dus is of Riemen of Rummens fout. Leefbaar Nederland werd door zijn vijanden als populistisch omschreven, hoewel de vermoorde Pim Fortuyn weliswaar charisma bezat, maar intellectueel zijn mannetje stond. Intellectueel populisme dan maar?

David Reybrouck pleitte zelfs openlijk voor méér populisme, dat hij opvatte als de afwezigheid in de besluitvorming van de lager opgeleiden. Een vergelijkbare opvatting houdt Ludo Abicht erop na.

Er bestaat kennelijk geen algemeen aanvaarde definitie van populisme. Het betekent voor elke auteur wat anders.

Een klein beetje kritisch nadenken doet natuurlijk vermoeden dat “populisme” wel een of andere “kernbetekenis” moét hebben.

Kennelijk gaat het telkens weer over gewoon volk – wat dat ook zijn moge-, dat zich door de heersende klassen niet erkend acht en verlangt dat de dames en heren bij hun beslissingen met zijn zorgelijkheden rekening houden.

Populisme wordt vaak geassocieerd met charismatisch leiderschap. Aangezien mensen erover klagen dat ze niet gehoord worden, werven politici die wél naar hun noden en zorgen kijken, snel veel aanhang. Charismatisch? Misschien. Maar wat is daar eigenlijk mis mee?

Als de traditionele beslissers hetzelfde hadden gedaan, zou er van populisme geen sprake zijn geweest. Zodoende moet men haast concluderen dat het ligt aan de koppige onwil van de “hogere” klassen om naar het volk te luisteren dat zoiets als populisme überhaupt kan verschijnen.

De elitaire escapades van lieden zoals Rob Riemen, die er zich in zijn Adel van de geest op beroemt in een poepchique, peperduur restaurant in New York met de dochter van Thomas Mann te kunnen dineren, wekken eerder het beeld van een zelfingenomen elite, die misprijzend de neus op haalt voor het plebs en kwistig geld rondstrooit, terwijl het volk morrend om betere lonen vraagt. Lui die de middelen hebben om even het vliegtuig naar New York te nemen om een avondje dikkenekkerij te spelen met een bekende dame, kunnen het zich veroorloven de universele kosmopoliet uit te hangen. Maar mensen die elke dag met de fiets naar het kantoor rijden hebben hier echt geen boodschap aan.

Het meewarig bejegen van de zorgen van het gewone volk etaleert een grondig en tegelijk onbeschoft misprijzen voor de wereld van de gewone, werkende mens, zonder wiens arbeid hun elitair gezwets niet eens mogelijk zou zijn.

Het is weinig origineel, maar de gedachte dat socialisme of zelfs marxisme in deze orde van gedachten bij het gehate populisme moeten worden ingedeeld, valt nogal lastig te onderdrukken.

Reybrouck krijgt op die manier gelijk: sommige “hogeren”  gebruiken hun schotschriften tegen het voorts ongedefinieerde populisme slechts als een middel om de afstand tussen henzelf en het door hen geminachte plebs te maximaliseren. Een zichzelf links noemend figuur als Rummens is ons derhalve heel wat uitleg verschuldigd…

En laten dan bovendien, omgekeerd, de rangen van de hogeren niet altijd even onbesproken zijn. Wat moeten we denken van de buitenechtelijke escapades van Albert Coburg – die nota bene hardnekkig weigert zijn eigen kinderen te erkennen? Of van de graaihanden van Jean-Luc Dehaene? Of van de bedenkelijke fiscale uitstapjes van Karel de Gucht – alsof de fiscus zonder reden een machtig man als een eurocommissaris van fiscale fraude gaat verdenken!

Er vàlt dus wel degelijk wat te zeggen over het gedrag van de zogeheten hogere klassen. Als “het volk”, dat zich dergelijke avonturen niet kan permitteren, op dit soort toestanden kritiek heeft, is elke poging om die kritiek als populisme weg te wuiven een versterking van dit populisme.

Idem dito voor wie naar de politieke en economische prestaties van de “elite” kijkt. Dat het economisch fout loopt is wel degelijk de schuld van de beslissers, net zoals het feit dat Nederlandsonkundige verpleegstertjes moeten worden aangetrokken om onze bejaarden aan hun bed te verzorgen. Dat heet “falend beleid”, en dat is niet de schuld van “het volk”.

En wat de Rummensen van deze wereld ook mogen beweren: eisen dat de besluitvorming rekening houdt met de zorgen van de massa van de mensen is niet verkeerd. Het is integendeel puur en zuiver democratisch – tenzij men de Zwitserse democratie met zijn rechtstreekse volksstemmingen en zijn vele referenda voor het gemak ook maar als populisme wil wegzetten.

Populisme wordt in verband gebracht met snel veranderende meningen in de publieke opinie. Vragen we ons af hoe dat komt? Als journalisten een miniem en op zich onbelangrijk stukje uit een interview tot in het extreme vergroten en zo in hun kranten laten verschijnen, wie is er dan de mening van de mensen aan het veranderen? Vooral als we weten waarom die journalisten zoiets buitenissigs doen: om de openbare opinie in hun zin te beïnvloeden of om zelf te scoren bij hun geldschieters.

 

Neen: het beroep op “populisme” maakt op mij geen enkele indruk.

 

 

Jaak Peeters

Jan 2013

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *