Journaille

Of het woord effectief bestaat in het Frans, weet ik niet. Ik vind het in ieder geval niet meteen in het woordenboek. Maar het is voor iedereen duidelijk wat ermee wordt bedoeld: het is de verzamelterm voor een stel zichzelf journalist noemende figuren, die het bij de uitoefening van hun professie met de deontologische regels niet zo nauw nemen. Er spreekt een zekere afkeuring en zelfs enig misprijzen uit de term.

De vraag is dan natuurlijk: welke zijn die deontologische regels dan wel?

Het is duidelijk dat er tenminste twee types van journalisten bestaan en dus ook twee verschillende stellen van deontologische regels.

Om te beginnen heb je de reporter. Hij is de man resp. vrouw die verslag doet over een of ander feit dat als “nieuws” kan worden aangemerkt. Er vallen hier nogal wat overwegingen te maken. Bijvoorbeeld: kan de journalist selectief zijn in het doen van verslag, of hoort hij te trachten zo volledig mogelijk te zijn of alles wat hem onder ogen komt tot nieuws te promoveren? Het antwoord erop zal genuanceerd zijn, maar niemand twijfelt eraan dat er wél spelregels in acht moeten worden genomen. Zo is het niet erg deontologisch dat een kermiskoers in Achterhoven-kerk op de voorpagina terechtkomt en het nieuws over de begroting van de Vlaamse regering op de zevende bladzijde. Het is evenmin verantwoord om stukken uit een geheel te selecteren en andere te verzwijgen, om zodoende bij de lezer een indruk op te roepen die niet overeenstemt met de geest van wat zich feitelijk heeft voorgedaan. Voorts mag men van een reporter verwachten dat hij zich onthoudt van beoordelende opmerkingen bij zijn verslag.

Dat zijn nogal hoge eisen en het is menselijk gesproken erg moeilijk om er telkens weer aan de voldoen. Bijgevolg is de reportersstiel niet voor iedereen weggelegd.

Er is ook politiek gekleurde journalistiek. Columnschrijverij, zeg maar.

Dit soort journalistiek is zinvol, waar ook in dit geval weer zijn een aantal opmerkingen op hun plaats.

Ten eerste kan de columnschrijverij niet altijd dezelfde ideologische kleur hebben, want dàn klopt er kennelijk iets niet.

Ten tweede moet de schrijver duidelijk maken dat hij niet aan verslaggeving doet, maar dat hij zijn eigen, gekleurde mening neerschrijft.

Ten derde verlaat de journalist die zich aan dit soort journalistiek begeeft de rangen van de plechtstatige, officiële journalistiek en vervoegt hij de bent van de columnschrijvers in den lande. Dat betekent dat hij geen enkel recht kan puren uit zijn status van journalist en dus ook niet mag verwachten dat zijn schriftuur hoger wordt aangeslagen dan de pleegsels van andere columnschrijvers.

Het spreekt vanzelf dat media tussen beide vormen van journalistiek een scherp onderscheid moeten maken.

Welnu: op verschillende manieren wordt er tegenwoordig tegen deze simpele, door een even simpele leek neergepende regels gezondigd. Of dat vandoen heeft met het wegvallen van het sacrament van biecht weet ik niet, maar het lijkt erop dat dit soort zonden hand over hand toeneemt.

Neem nu een persoonlijk experiment.

Op verschillende manieren werden er op verschillende fora van een bepaald, zichzelf kwaliteitskrant noemend blad bijdragen geplaatst, echter telkens onder dezelfde naam. Vreemd genoeg mocht geen enkele bijdrage het licht zien. Aan de andere kant prijken de bijdragen van een aantal andere figuren telkens weer, voor verschillende onderwerpen en  met telkens dezelfde namen.

Dat wekt de indruk dat de redacteur in kwestie er een persoonlijke vriendenkring op na houdt, al dan niet met de bedoeling zijn eigen ideologische overtuiging extra te doen onderstrepen. Het bedoelde experiment werd niet één keer, maar verschillende keren uitgevoerd. Welke rol speelt de redacteur in dit geval? Die van reporter – het verslag (laten) doen van wat er leeft, of die van politiek gekleurd activist?

Het is vreemd hoe in een ander zichzelf kwaliteitskrant noemend blad commentaarschrijvers altijd weer de figuur van Bart Dewever of zijn partij onder vuur nemen, maar haast nooit vragen stellen bij de opstelling van bijvoorbeeld Groen. Een ruwe telling  levert een ratio op van zowat 30 tegen 1. Dat is geen toeval, maar bewuste keuze. Natuurlijk kàn dat, maar wààr ergens komt dat blad ervoor uit dat het zich op die manier opstelt?

Redacties slingeren nogal eens met de opinie van hooggeleerde dames en heren uit de academische wereld. Maar ook hier weer is de selectiviteit opvallend. Niet alleen gaat het om telkens weer dezelfde geleerde figuren, maar àls er dan eens een illustere onbekende door de mazen glibbert , blijkt die een eentalig Engels curriculum te voeren, nota bene voor filosofie, waarmee hij toont géén filos sofia te wezen, maar een publicatiejager, die effe is vergeten dat hij ook plichten heeft tegenover de gemeenschap die hem de kans gaf een ‘Ph. D.’ te halen. Frans de Waal – om maar een voorbeeld te noemen – laat wat anders optekenen. Nochtans wordt zo iemand opgevoerd, vanzelfsprekend weer om de kiezer vooral te behoeden voor een foute stem die kennelijk vooral niet Vlaamsbewust mag wezen. Een andere interpretatie laten sommige schrijfsels echt niet toe.

Wat is dat voor een journalistiek waarin in dezelfde krant dezelfde persoon nu eens het verslaggeverspetje op staan heeft en op de volgende bladzijde als een geëngageerd columnschrijver uit de hoek komt? Begrijpen die mensen dan niet dat er zodoende een probleem van geloofwaardigheid ontstaat?

En waarom verschijnt er niets, maar dan ook niets over de verzuchtingen van een partij waarvoor men het misschien niet heeft, maar die toch honderdduizenden kiezers vertegenwoordigt? Waar zit hier de verslaggeving?

En dezer dagen maken we mee dat een journalist vragen stelt in de zin van “Waarom stigmatiseert U een hele volksgroep?” en dan verbaasd staat als de bevraagde het vertikt daarop de antwoorden. Die journalist schijnt wel te denken dat hij de Inquisitie moet herinstellen. Wat hier immers gebeurt is iemand betichten van stigmatisering en hem vervolgens vragen naar zijn motieven. Dat is het werk van de rechtbank. Niet van een tweederangsjournalist. En neen: de journalist heeft niet in alle omstandigheden het recht om gelijk welke vraag te stellen. Dat hangt namelijk af van de rol die hij wil spelen. Afhankelijk van die rol staat het de andere partij vrij om in te spelen of er het zwijgen toe te doen.

Dit zijn voorbeelden van het door elkaar halen van twee types van journalistiek of het niet naleven van de regels ervan. Het roept het beeld op van een journalistenbent dat kennelijk zijn eigen deontologie niet meer kent of er bewust een loopje mee neemt.

Zoiets noemt men inderdaad journaille.

 

Jaak Peeters

Sept 2012

 

Het onduidelijke verhaal van de CD&V

De heer Beke heeft het podium beklommen en vervolgens verkondigd dat de partij die hij voorzit “geen duidelijk verhaal” heeft. Rik Torfs, zoals wel vaker van geen straf woord vervaard, doet daar nog een schep bovenop door te verklaren dat de politieke christendemocratie in Italië inmiddels al verdwenen is en in Nederland tussen hangen en wurgen zit. Als er geen duidelijk verhaal komt, dan stapt hij op.

Terloops wist de heer Torfs op te merken dat je er toch niet omheen kunt dat de heer Di Rupo de premier van een vreemd land is.

Wie dat alles leest, gelooft zijn eigen ogen niet.

De heren Beke en Torfs zijn beide hoogintelligente lieden, beiden overigens werkzaam aan de eertijds katholieke universiteit van Leuven. Desondanks komen ze wel erg laat tot een constatering die verschillende figuren uit de door Verhofstadt voor extreemrechts uitgekreten N-VA al veel eerder al maakten. N-VA begreep het en schiep zelf een duidelijk verhaal. Toegegeven: de oppositierol helpt in dergelijke dingen altijd wel een beetje. Maar niettemin: een partij die al twee jaar op rij in zowat elke opiniepeiling de hoogste ogen gooit en daarbij systematisch altijd weer haar  zelfde verhaal vertelt, die geeft toch, zou je zeggen, het voorbeeld?

Waarom moet het dan twee jaar duren vooraleer de christendemocratische concurrentie ontdekt dat ze geen duidelijk verhaal kan brengen?

Niemand buiten die partij zal het antwoord op die vraag met zekerheid kunnen geven, maar de mogelijkheid bestaat dat een partij, die uit vele groepen en strekkingen is opgebouwd, het altijd moeilijk heeft om een algemeen aanvaard, sluitend en tegelijk wervend verhaal op te bouwen. Zowat elke strekking tracht immers het laken naar haar kant te halen, waarop andere strekkingen vervolgens vinden dat ze ondervertegenwoordigd zijn en meer macht eisen of eisen dat hun eigen verhaal beter in de verf komt.

Een partij die bijna de helft van de Vlaamse kiezers vertegenwoordigt heeft parlementsleden genoeg om elke strekking tevreden te stellen. Maar als de partij wordt aangevreten en terugvalt op minder dan de helft van haar vroeger aantal parlementsleden, is de vertegenwoordiging van elke strekking binnen die partij niet langer gegarandeerd.

Dat schept ongenoegen, lokt discussies en zelfs conflicten uit en leidt daardoor de aandacht af van wat de tegenstrever aan het doen is.

Men vraagt zich af waarom een partij, waarin zovele hooggeleerde dames en heren zitting voeren, die analyse niet veel eerder heeft gemaakt, temeer daar ze niet eens origineel is.

 

De CD&V hàd een duidelijk verhaal. Het heette: christelijk, democratisch en Vlaams.

Maar het christelijke is als bindmiddel in een seculariserende maatschappij niet langer stevig genoeg om verschillende tegenstrijdige belangen binnen een partij te overkoepelen.

Als gevolg daarvan tasten de daardoor ontstane machtsgevechten ook de democratie aan. Wat erger is: het kritiekloze eurofiele verhaal van een aantal CD&V-figuren bulkt niet bepaald van democratische ijver. Europa is geen democratisch project: dat weet zowat iedereen.

En het Vlaamse element?

De CD&V zelf zal moeten toegeven dat dit gedeelte van het centrale verhaal in haar rangen zeer zwak is geworden. Dat komt mede doordat ongebonden figuren destijds de Vlaamse vlag konden dragen en zo de CD&V tenminste een Vlaams imago verschaffen. Maar het aantal ongebonden figuren is zeer klein of onbestaande geworden: de partij heeft zo weinig parlementsleden dat ze moeite heeft om al haar strekkingen tevreden te stellen. Er is geen ruimte meer voor “ongebondenen”. En dus wordt de Vlaamse vlag niet langer gedragen.

Haast cynisch-verhelderend is het recente BHV-akkoord. Dat werd door de Vlaamse Beweging met gegronde argumenten afgeschoten, waarop de partij de zwakke Verherstraeten in het veld stuurt om te komen verklaren dat die kritiek onjuist is. Zonder verdere argumentatie. Op datzelfde ogenblik verbieden de Franstaligen de start van de Gordel, die al dertig jaar op dezelfde plaats van start gaat. Als teken van succes kan dat inderdaad tellen, doch helaas niet voor de CD&V-onderhandelaars.

Wouter Beke is een socioloog. Het is verbazend dat hij er kennelijk niet in slaagt om de hier geschetste problemen uiteen te leggen, althans: niet voor zover buitenaf bekend is.

Natuurlijk heeft een partij een verhaal nodig. Dat verhaal is niets anders dan de volkse formulering van haar kernmissie: “ wat is de rol van deze partij in het Vlaanderen van vandaag?” Zonder een duidelijk antwoord op deze vraag weten de kiezers niet langer waarom ze voor die partij zouden stemmen en lopen ze weg, naar partijen toe die wel een duidelijke kernmissie weten te formuleren.

 

Hoe zijn de kansen voor een partij als de CD&V dan?

Beke moet toch inzien dat godsdienst zoals gezegd niet langer een bindmiddel kan zijn om een partij zoals de zijne bijeen te houden? Zelfs de KU van Leuven heeft het christelijke in haar benaming tussen haakjes geplaatst. Iedereen noemt zich democratisch, dus dat is ook al niet onderscheidend. En natuurlijk heeft Torfs gelijk als hij constateert dat Di Rupo premier van een vreemd land is. Alleen: dat werd hem al vaak vanuit Vlaamsnationale hoek voorgezegd. Men ziet niet in hoe een hertaalde Christendemocratische partij de Vlaamsnationalen in hun core kan voorbijsteken.

Derhalve ziet het er niet goed uit voor de CD&V.

Er blijft namelijk niets meer over dat onderscheidend is.

 

De waarheid is, dunkt ons, dat onze westerse maatschappijen ten gronde veranderd zijn. De breuklijnen zijn anders gaan lopen, hoewel er sommige ook gebleven zijn. Misschien is er gewoon geen behoefte meer aan confessionele partijen. Dat zou verklaren waarom die partijen overal in Europa verdwijnen. Misschien hebben we eerder behoefte aan zoiets als een travaillistische partij die opbokst tegen een democratisch-liberaal-nationale partij.

Bovendien is Vlaanderen zelf veranderd. Het is een eigen, aparte democratie geworden, hoezeer sommige reactionaire figuren in bepaalde zichzelf kwaliteitskrant noemende bladen en in de staatszender hun best doen om de Belgische democratie te promoten.

Een nieuw overkoepelend bindmiddel is de nationale idee. Niet de verkrampte, strijdende versie die in het Vlaams Belang de overhand heeft, maar de strekking die uitgaat van het bestaan van Vlaanderen als een gegeven feit en zich resoluut aan de uitbouw van haar land wil zetten. Alle hedendaagse problemen die mensen bezighouden, worden daarbij opgevoerd en zodoende wordt zo’n partij per definitie de nieuwe volkspartij.

Alleen zal ze moeten opletten dat ze zich niet laat vangen aan een vorm van goedkope eurofilie, omdat het volk Europa steeds meer als een tegenstander ziet.

Maar dat is een ander verhaal.

 

 

Jaak Peeters

Sept 2012

Benauwend centralisme of wijdlopige verscheidenheid?

De Noord-Nederlandse historicus Herman von der Dunk schreef ooit een essay over ‘Duitslands problematische eenheid’. In dat stuk komt de titel voor: “Wat is Duitsland?” Er staat niet zoiets als “Wat gebeurt er in Duitsland?”. De vraag gaat naar het wezen van datgene wat we vandaag allemaal ‘Duitsland’ noemen. Het is een opmerkelijke vraag. Niemand vraagt toch: “Wat is België?”- tenzij in een debat. Ook de vraag naar wàt Nederland is, of Frankrijk, ziet men nergens gesteld. Althans: niet op die manier.

Zo niet voor Duitsland.

Von der Dunk schrijft in zijn essay dat de democratie in het Westen niet overal in dezelfde mate en op hetzelfde ogenblik voet aan de grond heeft gekregen. Meer zelfs: Jan Romein schreef ooit een opmerkelijk stuk over de Europese geschiedenis als een afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon. De historische ontwikkeling van West-Europa – en ongetwijfeld bedoelde Romein daarmee tegelijk Noord-Amerika – is niet in overeenstemming met de algemene ontwikkeling van de menselijke samenlevingen in de rest van de wereld. Zodoende is de ontwikkeling van het Westen een afwijking. Dat is een op zich al zeer opmerkelijke stelling, want dat betekent dat we ons moeten afvragen of het wel verantwoord is om ons patroon als criterium te nemen bij de beoordeling van allerlei regimes in de wereld. Niemand toch neemt een afwijking als criterium? Nochtans doen we dat bij voortduring, bijvoorbeeld als we het nogal grof hebben over zogeheten schurkenstaten.

Von der Dunk bouwt nu op deze gedachte voort en noemt de ontwikkeling van onze samenlevingen een Sonderweg. Doch hij trekt deze gedachtengang ook verder door: een belangrijk deel van wat we vandaag ‘Westen’ noemen, heeft pas sinds kort deel aan de hoger genoemde ‘afwijking van het algemeen menselijk patroon’.

De afwijking waarover von der Dunk spreekt heet ‘Duitsland’. Duitsland zou, zo vertellen ons sommige historici, sedert de Romantiek een heel aparte, eigen ontwikkelingsgang hebben gevolgd. Een Sonderweg – de term werd hierop overigens gemunt. Volgens von der Dunk hadden de verlichtingsideeën, het universalistische vrijheids- en gelijkheidsideaal, het geloof in de rede en de humaniteit, kortom – aldus nog steeds von der Dunk – de grondslagen van de moderne democratie in Duitsland nooit echt wortel kunnen schieten. Zodoende was de weg naar de moderne democratie geblokkeerd en zo komt men dan uit op het Nazisme.

Of er tegenwoordig nog veel historici te vinden zijn die deze nogal simpele opvattingen willen onderschrijven, valt erg te betwijfelen. Ze zijn, bij nader toezien, ook bijzonder betwistbaar.

Maar wat wel zeker lijkt, is dat Duitsland, net trouwens als de Noordelijke Nederlanden, een inderdaad eigen ontwikkelingsgeschiedenis heeft gevolgd.

Duitsland is van in de tijd van Barbarossa – we schrijven dan zowat de dertiende eeuw – een nogal losse lappendeken van soevereine en halfsoevereine staten en staatjes. Het huidige Duitsland ontstond pas in 1870 – hetgeen sommige theoretici van het nationalisme ertoe brengt nationalisme te beschouwen als een zeer recent verschijnsel. Dat is, in het licht van het voorgaande, een nogal curieuze opvatting, maar dit terzijde.

De genoemde verdeeldheid werd door sommige Duitse theoretici betreurd. Maar wellicht meer nog werd deze verdeeldheid niet als een zwakte opgevat, maar wel degelijk als een groot voordeel.  Friedrich von Raumer  schreef bijvoorbeeld dat wat Duitsland positief onderscheidde van de centralistische staten zoals Frankrijk, de vrijheid was, de rijke verscheidenheid  aan opvattingen, bestuursgedrag en openbare mores. Volgens Raumer zijn de Duitsers ontsnapt aan het benauwende eenheidsdenken dat één van de grondslagen van de terreur na de Franse Revolutie vormt. Wie centralistisch denkt, kan immers maar één goede manier van optreden aanvaarden: de zijne. Dat leidt onverbiddelijk tot een machtsstrijd die eindigen moet in de vaak letterlijk fysische dood van de andersdenkende. Plaats daartegenover de vrijheid die het gevolg is van verscheidenheid en ja, inderdaad: een bepaalde vorm van verdeeldheid. Wie het niet eens is met het beleid in land A, pakt zijn boeltje op en verhuist naar land B, waarvan hij vindt dat het beleid beter aansluit bij zijn opvattingen.

Dat heeft zelfs niet eens noodzakelijk met taal te maken.

Het is bekend dat J.G. Herder een overtuigd pleitbezorger van de Duitse cultuur was, maar geen heil zag in een Duitse eenheidsstaat. Taal en cultuur is één ding; politiek beleid een ander. Ik kan het grondig oneens zijn met het beleid in Nederland. Ik verhuis vervolgens naar Oostenrijk, waar een ander beleid wordt gevoerd. Ik zal de taal leren, me integreren en me opstellen als een loyaal Oostenrijker en Oostenrijker worden met de Oostenrijkers.

Het is vreemd dat deze nochtans voor de hand liggende gedachtengang nooit prominent aanwezig is geweest in het debat over de integratie van immigranten, maar ook hier weer: dat terzijde.

Wat hier op tafel ligt, is de constatering dat er grosso modo twee modellen van staatsvorming bestaan: een bureaucratisch-centralistische vorm en een staatsvorm, waarin verscheidenheid het centrale lemma vormt.

Op 28 januari 2000 verscheen in Le Monde een redactioneel stuk, waarin scherp werd uitgehaald naar de Oostenrijkers, omdat die Jorg Haider een ministerpost hadden gegeven. Zoiets hoort niet in een Europese Unie, vond de redacteur van dienst. Deze was dus kennelijk van mening dat in héél Europa dezelfde normen en regels van toepassing horen te zijn. Wel degelijk had hij een volstrekte gelijkschakeling van opvattingen en gedragswijzen op het oog, want heel uitvoerig las hij de Oostenrijkers de les dat lidmaatschap van de Europese Unie een volstrekte breuk met het verleden inhoudt en dat het ophouden van grenzen tussen het ‘wij en het zij’ niet met het proces van Europese integratie verenigbaar is.

Ziezo: dat is dus de grondhouding van een Europa als bureaucratisch-centralistische staat. Het is een staatsvorm waarin Van Rompuy zich inlaat met de strijd tegen het populisme – datgene natuurlijk wat hij als “populisme” opvat.

Laat ons nu eens aannemen dat Europa zou kiezen voor de zogeheten Duitse Sonderweg. Dan zouden de Oostenrijkers Jorg Haider benoemen en zouden de Oostenrijkers, die dat niet verdragen kunnen, naar Frankrijk verhuizen.  Dan zou de noodzaak om het populisme te bestrijden misschien niet vervallen, doch alleszins andere vormen aannemen. Dan zouden de Walen een etatistische koers volgen en de Vlamingen een liberale. Enzovoorts. En toch zou dat alles één Europa zijn. Belangrijk is dat de verscheidenheidsidee, die in Duitsland altijd zo sterk is geweest, geen enkele behoefte heeft aan gelijkschakeling of wederzijdse bemoeiing met elkaars samenlevingen. De Denen doet in hun land wat ze willen en wij doen dat ook. Een mooi uitgangspunt voor een echt Europa lijkt het wel. En geen kat die er behoefte aan heeft om de soevereiniteit van de lidstaten uit te hollen. De wijdlopigheid nemen we er wel bij en de kans dat Europa de wereld niet kan leiden ook nog wel. In een planetaire situatie zal geen zinnig mens zich aan dat laatste kunnen storen.

 

 

Jaak Peeters

September 2012

 

Vreemde dingen

 

Of een vakantie deugddoend is, hangt af van de eisen die iemand vooraf gesteld had. Maar een vakantie doet doorgaans sommige dingen beter in perspectief zien.

Dat bijstellen van het perspectief wordt gewoonlijk bovendien geholpen door het lezen van enkele boeken. Vakantietijd is voor vele mensen ook leestijd. Boeken lezen waar je anders niet aan toe komt.

En ja hoor: na de vakantie van 2012 rijzen alweer vragen op over vreemde toestanden en feiten in het land der vaderen.

Bijvoorbeeld waarom nergens, maar dan ook: nergens, in de Vlaamse pers het boek van Anke Van dermeersch besproken werd. “Hoer noch slavin” wordt door professor Hans Jansen nochtans met lof besproken. De man, zelf islamist, noemt het “een goed boek”. Och ja: Van dermeersch is niet de enige auteur aan wie de zelfingenomen politiek correcte meute in het Vlaanderen van vandaag meesmuilend voorbijwandelt. Neem nu de geschriften van Jan Huybrechts, bijvoorbeeld.  Dat is een auteur aan wiens kennis vele Brigittes Raskin een flink puntje zouden kunnen zuigen. Maar geen woord. Niet één. Heel terecht noemt Hans Jansen de politieke cultuur in Vlaanderen verziekt. Welk redelijk argument kan iemand aanvoeren om de geschriften van een auteur onder een taboe te leggen, alleen maar omdat die auteur geassocieerd is met een partij, waarmee men het niet eens is?

Het is duidelijk dat Vlaanderen over democratie nog alles moet leren.

Mijn persoonlijk standpunt is dat het huidige Vlaams Belang voor de verdere ontvoogding van Vlaanderen niets meer kan aanleveren.

Dat komt omdat de partij zichzelf, vooral in het buitenland, buitenspel heeft gezet: ze heeft zichzelf als erg rechts neergezet en zich daarmee de haat op de hals gehaald van zowat de halve Europese intellectuele en politieke “elite”. Het gebruik van de term elite verwijst, wat mij betreft, voorzeker niet naar mijn ware kwalificatie van deze groep. Deze groep noemt namelijk zichzélf een elite – enige aanmatiging is des mensen, moet u weten.

Maar de feiten zijn wat ze zijn, en dus heeft de leiding van die partij zichzelf in een hoekje geplaatst.

Erger is de associatie van de Vlaamse ontvoogdingsidee met het overigens veel te vage begrip “rechts”. Die associatie is niet alleen niet juist – de meeste nationalistische bewegingen zijn veeleer links -, maar ze legt een schaduw op een beweging die als ontvoogdingsbeweging door – en – door democratisch is, want gericht tegen de traditionele machthebbers. De partij heeft het haar vijanden echt veel te gemakkelijk gemaakt. En Vlaanderen veel moeilijker.

Democratie is in Europa altijd een dosis tegendraadsheid. Vooral in Europa, al zal die uitspraak velen tegenstaan. Doorheen de geschiedenis van dit continent hebben immers altijd opnieuw heersers gemeend dat zij door God gezonden waren om over hun medemensen te heersen en die voor te schrijven wat hen te doen en vooral te laten stond.

Het begon allemaal met de Romeinse bezetting, die ik ooit “het meest macabere imperialisme dat de planeet ooit heeft geteisterd” heb genoemd. Nu, vele jaren later, ben ik meer dan ooit van de correctheid van deze kwalificatie overtuigd. Hun imperiale heersersgeest werd overgenomen door de Franken, later door de Franse koningen, de Habsburgers, het Heilig Roomse Rijk , altijd bijgestaan door de Roomse kerk en meer dan één keer zelfs in concurrentie met deze kerk.

De heersersgedachte die Europa zonodig als één geheel wilde zien, vond haar filosofische pendant in het Platonisme, dat één van de dominante filosofische stromingen van het continent werd. Iemand schreef zelfs dat de hele westerse filosofie slechts een voetnoot bij Plato is. Wie zich wat verdiept in de Oosterse filosofie, bijvoorbeeld, merkt meteen hoe gedateerd en gelocaliseerd die Platonische filosofie is. De Platonische opvattingen nu zijn fundamenteel hiërarchisch. Ze staan wezenlijk vierkant tegenover de democratie. Het is geen wonder dat Plato van de democratie niet wou weten.

Koningen en keizers hebben eeuwenlang deze hiërarchische denkwijzen volgehouden, daarbij soms door filosofen gesteund. Men denke maar aan Thomas Hobbes.

Pas sinds de sociale ontvoogding – we schrijven inmiddels de twintigste eeuw op het bord – breekt een massale ontvoogding door. Een verschijnsel dat vele intellectuelen trouwens deed opschrikken, en waarvoor mensen als Benda, Freud en Ortega Y Gasset waarschuwden.

Toch valt het nog te bezien of hun jammerkreten niet veeleer een teken van onbegrip waren. Want de sociale ontvoogding trok in haar spoor ook de intellectuele ontvoogding mee: de leerplicht, intussen al opgetrokken tot achttien. En de politieke ontvoogding.

Laten we wel wezen: nooit eerder in de geschiedenis hebben zoveel mensen met zoveel kennis zoveel sociale, intellectuele en politieke ruimte gehad.

We zouden dus moeten juichen, want zodoende heeft de democratie nooit de kansen gekregen, die ze vandaag heeft.

Maar helaas lijkt het erop dat de nazaten van de imperiale heersersgroepen in dit continent of niet bij de tijd zijn en dus de tekenen van de tijd niet begrijpen, ofwel die tekenen niet willen aanvaarden.

Ze produceren dan een Europa dat volgens de analyses van Thierry Baudet, Mudde en anderen de democratie ten gronde onderuit haalt ten voordele van een technocratisch regime. Ze worden daarbij driftig bijgestaan door locale intellectuele beambten – zo moet me ze toch noemen?- die een hele maatschappelijke strekking in een cordon menen te mogen opsluiten.

En dus de publicatie van goede boeken verhinderen.

Partijpolitiek is machtspolitiek. Het is niet zo dat eerst de principes komen en vervolgens de macht. Het is omgekeerd, hetgeen voor vele Vlamingen nogal moeilijk te vatten is. Vlamingen hebben altijd in een zwakke positie geleefd en hadden geen andere mogelijkheid dan een beroep te doen op de universele regels van rechtvaardigheid. Doch deze laatste telt niet in de politiek. Je moet de macht hebben, zoveel mogelijk en vervolgens kun je de dingen naar je eigen hand zetten, volgens je eigen principes.

Naar mijn smaak is dat ook de vergissing die vele goedmenenden in het huidige Vlaams Belang maken: het heeft geen zin te strijden voor je gelijk – ook al héb je dat.  En zodoende spelen ze het spel niet goed. Je moet zo handelen dat je de macht in handen hebt. Dewever heeft dat begrepen. Hij heeft vermoedelijk Macchiavelli gelezen. En hij is bij de tijd. En die tijd is rijp.

Spreek ik mezelf nu tegen? Want wie het machtsspelletje speelt, hijst zich in de positie van de hiërarchisch denkende heersers en wordt dus zelf vergiftigd – de kritiek aan het adres van zogeheten participationisten. Tja: wie bij de hond slaapt, krijgt zijn luizen. Maar dàn begint ook het pas, als de luizen naar je toekomen. Dàn pas luidt het uur van de waarheid: hoe consequent zullen de nieuwe machthebbers van hun macht gebruik maken om hun principes te doen gelden? N-VA staat dus voor een loodzware opdracht.

Pas na zo’n – dringend noodzakelijke – machtswisseling zal duidelijk worden of de democratie echt vooruit kan. Of goede boeken van auteurs die geassocieerd zijn met het Vlaams Belang een eerlijke kans krijgen, bijvoorbeeld.

 

Jaak Peeters

September 2012