De spiekmeester

Onlangs woonde ik een studiedag bij aan de KU van Leuven, faculteit van de ingenieurswetenschappen. Ik heb tijdens mijn studententijd aan de universiteit kennis gemaakt met wetenschappen zoals de natuur- en scheikunde, de sociologie en de psychologie, de rechtswetenschap en de economie, maar van het bestaan van een heuse ingenieurswetenschap was ik werkelijk niet op de hoogte.

Het vermoeden rijst dat de leiding van de ingenieursfaculteit van de KUL zichzelf wil optillen in het rijtje van de menselijke wetenschappen en dat de verheffing van de studie van een serie wetenschappen, waarvan de ingenieur in zijn praktijk gebruik moet maken, tot het niveau van een eigen, aparte wetenschappelijke discipline veeleer een strategische zet is, dan de weergave van een werkelijkheid.

Het mag geen verwondering baren dat een groep die zich aan dit soort praktijken overgeeft, wel meer pijlen op haar boog heeft, die nader onderzoek vereisen.

Eén ervan is de mythe van het internationalisme

Meertaligheid

Wie bereid wil zijn de opvattingen van de huidige stemmingmakers aan de betrokken instelling te aanvaarden, moet meteen de idee doorslikken dat een goede ingenieur ook tegelijk internationaal moet opgesteld zijn. Wat dat nu precies betekent, werd alvast op de hoger genoemde studiedag niet nader omschreven en, om eerlijk te zijn, daar is nergens een nadere omschrijving van de vinden.

Ik probeer dan maar om zélf aan te geven waaruit die internationale houding van zo’n goede ingenieur zou kunnen bestaan.

Ik neem aan dat de verdedigers van deze idee van oordeel zijn dat de ingenieur zoals die hen voor ogen staat meertalig moet zijn, in staat om met zowat de halve wereld te communiceren. In de praktijk betekent dat een meer dan gewone kennis van de Engelse taal en om die kennis te bevorderen besluit dan men maar alvast om een aantal cursussen in het Engels te doceren. Zo komen we uit op een toestand waarbij Vlamingen in slecht Engels kennis overdragen aan andere Vlamingen, die daardoor niet alleen slecht Engels leren, maar bovendien minder begrijpen van het vak zelf. Om dat laatste euvel op te vangen, delibereert men dan maar wat vlotter, omdat de studenten toch niet mogen opdraaien voor het feit dat zij zo slecht Engels leerden in het middelbaar onderwijs.

“Hineininterpretieren” noemen de Duitsers dat

Is deze ingenieur dan waarlijk “meertalig”? Waarom is het dan nodig dat bedrijven miljoenen euro’s of dollars per jaar besteden aan het oppeppen van de talenkennis van jonge ingenieurs? Dat althans is mijn ervaring, en die bestrijkt inmiddels ruimschoots een kwart eeuw. Moet ik dan stellen dat het hanteren van het Engels aan onze ingenieursfaculteiten niet zozeer dient om de studenten op internationaal peil te tillen, maar eerder gericht is op de verhoging van het imago van de heren en dames faculteitshoofden?

Is deze suggestie hatelijk?

Alsof de meesten onder hen niet dolblij zijn als hun naam verschijnen mag in een of ander voor gewone stervelingen voorts totaal onbekend Engelstalig Journal! Pas als hun curriculum vol staat van verwijzingen naar dat soort journals hoort men erbij. Pas dan is men volwaardig. Pas dan is men ‘wetenschappelijk’.

Waarom? Wordt er in het Engels geen onzin uitgekraamd? Is alles automatisch van “hoger niveau” als het in het Engels staat gedrukt? Is het niveau van een tijdschrift hoger, omdat de redactie ervan zo’n grote toevloed van artikels te verwerken krijgt, dat ze zich kan veroorloven te weigeren wat zij minderwaardig, ongepast of wat dan ook vindt? Daar is natuurlijk iets van, al was het maar dat een dergelijke redactie in de mogelijkheid is strenger toe te zien op de redactionele vormgeving. Maar zijn we hiermee niet terechtgekomen in een vicieuze cirkel? Als iedereen van mening is dat een goed artikel – waarvoor men dan ook een extra-inspanning heeft geleverd – in het Engels hoort gesteld, dan ontstaat deze overvloedige toevloed in het Engels als vanzelf en, omgekeerd, ook de armoede aan anderstalige teksten. Creëert men zo niet zelf het effect dat leidt tot de niet geheel verkeerde conclusie dat Engelstalige tijdschriften van goed gehalte zijn? Dit laatste is evenwel niet het gevolg van het hanteren van het Engels op zich, want dat behoeft vaak bedroevend veel correctie vanwege de tijdschriftredacteuren, maar is ontstaan omdat in de betrokken wetenschappelijke kringen de overtuiging heerst dat een goed artikel in het Engels hoort. De overtuiging, en niet de taal is de oorsprong van deze toestand.

Deze korte bedenkingen stellen ons in de mogelijkheid om een heel duidelijke en tegelijk erg ontluisterende stelling te betrekken: de verklaringen over de meertaligheid en het gebruik van het Engels, zoals ik die tijdens de bedoelde studiedag nogmaals heb mogen aanhoren, zijn slechts gedeeltelijk bedoeld om toekomstige ingenieurs de meertaligheid bij te brengen. In ieder geval lukt die vermeertaliging volstrekt niet. Het hele verhaal over deze meertalige ingenieur klopt bovendien niet, want in werkelijkheid wordt de ingenieur niet meertalig opgeleid, maar voert men het Engels in het curriculum in. Dat is tweetaligheid, geen meertaligheid.

En waarom men dat doet? Zeer zeker zullen sommige hoogleraren het eerlijk menen met de toekomstige tewerkstellingsmogelijkheden van hun pupillen – al valt daar, met de huidige schaarste aan goede ingenieurs, toch niet voor te vrezen. Het blijkt evenwel in hoge mate – vooral? – te gaan om de eigen status, die men verhoogd acht, naarmate meer Engels in het persoonlijke curriculum voorkomt.

De internationale ingenieur

Deze eerder hypocriete gedragswijze moet nog vanuit een ander gezichtspunt worden aangevuld. Een goed ingenieur zou een internationalist moeten zijn.

Wat wordt daaronder dan verstaan? Het staat nergens geschreven en ik heb het ook niet gehoord op de voornoemde studiedag. Maar het staat wél vermeld op de powerpointpresentaties.

Ook hier dus zal ik zelf trachten aan te geven wat bedoeld zou kunnen zijn met de term “internationaal”. Ik neem aan dat een goede ingenieur in zijn vakactiviteit bewust georiënteerd moet zijn op wat in het buitenland gebeurt. Hij hoort toegang te hebben of te zoeken tot de intellectuele producties over de grenzen, ook in exotische oorden, want daar zijn de klimatologische en andere omstandigheden totaal anders, wat in zich houdt dat daaruit lering kan worden getrokken voor de eigen professie. Omgekeerd mag hij zich niet uitsluitend en overwegend oriënteren op wat in de eigen thuis plaats vindt. Dat is namelijk al gekend, en de ingenieur moet per definitie grenzen verleggen. Die grenzen kunnen kennelijk alleen maar in of naar het buitenland worden verlegd. En de ingenieur die niet bij voorkeur over de grenzen kijkt? Op hem dreigt met enige meewarigheid te worden neergekeken, hoofdschuddend om zoveel enggeestigheid.

Waaruit bestaat die internationale oriëntatie dan wel?

Aangezien de werkelijke meertaligheid van de doorsnee-ingenieur zich veeleer blijkt te beperken tot een min of meer vlotte kennis van de Engelse taal, valt deze ‘internationale oriëntatie’™ samen met het integreren in het eigen wereldbeeld van wat in die vreemde oorden in het Engels werd gesteld. Wat in de gebieden over de grenzen niet in het Engels, maar in de “locale” taal, die soms door tientallen miljoenen wordt gesproken, is voor onze internationaal georiënteerde ingenieur niet toegankelijk. Dit gegeven bracht een pervers denkende CEO van Jacobs-Suchard ertoe te verklaren dat wetenschappelijk werk van kwaliteit alleen nog maar in het Engels zou mogen gepubliceerd worden. Sterker nog: wat in het buitenland in het Engels verschijnt – gesteld dat het Engels niet de landstaal is – is in die taal gesteld vanuit dezelfde attitude als diegene die bij onze academici heerst, als ze menen het Engels in hun leerplan te moeten inschuiven met het oog op het optillen van hun eigen status. Op die manier kent ons ons, wat betekent dat personages met dezelfde nogal elitaire opvattingen elkaar over de grenzen heen opzoeken onder het mom van ‘internationale ruimdenkendheid’.

Maar er is meer. Als goede Heideggeriaan is het mijn overtuiging dat men eerst goed hoort te onderzoeken wat het eigenlijke probleem is dat men voor zich aantreft. Men hoort altijd de ware filosofische vraag bij uitstek te stellen: “wat betékent dit?”. Vervolgens moet men de waarheid toestaan zich te ontbergen, dit wil zeggen: men moet zich afvragen waarom dit eigenlijk een probleem is. Of anders gezegd: wat in mij zet er me toe aan te geloven dat dit een probleem is? Of nog anders: waarheen wil ik?

De stap die daarop volgt moet men eveneens zélf zetten. Deze stap overbrugt de kloof tussen wat men concreet aantreft, en datgene wat men zou willen aantreffen. Daarvoor bedenkt de ingenieur dan oplossingen, liefst de meest efficiënte en effectieve.

Als die operatie beëindigd is, kan men vervolgens de blik naar de buitenwereld wenden en zich afvragen hoe men dit elders heeft aangepakt. Dan volgt namelijk de fase van de vergelijking en de zelfnormering: klopt het, wat ik voorstel? Welke ervaringen heeft men waar men gelijkaardige oplossingen eerder al heeft uitgeprobeerd?

Wie een probleem wil oplossen, kan dit slechts met gerechtvaardigd vertrouwen in de goede afloop, als hij het intellectueel proces, dat tot de oplossing leidt, zelf voert.

Met andere woorden: de internationale oriëntatie die volgens de adepten van het internationalisme aan de KUL hoort te bestaan, is slechts een onderdeel van een veel ruimer intellectueel proces, en heeft pas zin wanneer het vooraf werd gegaan door een ander intellectueel proces. Dat laatste proces is op de meest fundamentele wijze géén internationale oriëntatie maar, in Heideggeriaanse zin, een oriëntatie op het gegeven vraagstuk zelf.

Myhologie

De doorgaans zichzelf als logisch-denkend voorwendende ingenieurswereld zit dus niet zonder emotioneel gefundeerde attitudes en onbewezen onderstellingen en het geheel rechtvaardigt de stelling dat (ook) de ingenieurswereld doorweven is van mythen.

Volgens het woordenboek is een mythe een overgeleverd verhaal dat betrekking heeft op de wereldbeschouwing van de betrokken groep. Het verhaal berust helemaal niet op ware historische feiten; hooguit zijn historische gebeurtenissen in illo tempore er mede de oorzaak van dat deze mythen mettertijd hebben kunnen postvatten.

In het geval van onze ingenieurs is de zogenaamde “internationale oriëntatie” zo’n mytisch verhaal. Het is een verhaal over een wereldbeschouwing, dit wil zeggen: het verhaal is mondgemeen in de ingenieurswereld. “De” ingenieur hoort internationaal opgesteld te staan.

Het woordenboek zegt echter ook dat een mythe tegelijk hoofdzakelijk verzinsel is. In de analyse die men hierboven aantreft komt dat helder tot uiting: wie een goed ingenieur moet zijn, kan dat slechts als hij zélf, op eigen gelegenheid, een probleem ter hand neemt en zelf, binnen de referentiekaders die hem op dat ogenblik ter beschikking staan, tot een oplossing tracht te komen. Pas ter aanvulling en ter controle komt de blik naar de buitenwereld tot zin. Daarbij rijst echter de vraag hoe ontborgen datgene is, wat men elders aantreft, want ook daar bestaat een grote kans dat men precies hetzelfde doet als wat vaak te onzent gebeurt: in de buitenwereld zoeken naar een probleem dat op het eerste gezicht lijkt op het probleem waarmee men zelf wordt geconfronteerd, en vervolgens de in het buitenland toegepaste oplossing overschrijven. Ingenieurs zijn vaak meesters in het spieken. Is het dat wat onze KUL-figuren voor ogen staat?

Dat is gevaarlijk.

Want niet alleen zegt het woordenboek dat een mythe vaak geen enkele historische grond heeft – dat wil hier zeggen: het verhaal over de noodzaak om zich vooral toch maar op de buitenwereld te oriënteren blijkt vaak op onjuiste gronden te berusten – maar wie afschrijft van wie zelf spiekt, riskeert tegelijk de slecht gefundeerde oplossing van elders te importeren.

Wie niet bereid is om zélf te denken, zélf het probleem ten gronde te analyseren en zélf naar oplossingen te zoeken, doch verkiest te spieken wat in het buitenland geproduceerd werd, schrijft zichzelf niet alleen in dat buitenlandse denken in en verliest derhalve zijn eigen denken, maar neemt ook kritiekloos de fouten van elders over. Fouten en vergissen verwerven op die manier een veel langer leven dan hen toekomt.

Neen, spieken is niet goed.

Ook niet voor ingenieurs.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *